Beleidsregel
Een aantal verdragen inzake sociale zekerheid bevat, evenals Vo.
1408/71, een regeling met betrekking tot het in aanmerking nemen van tijdvakken van wonen of
werken voor 1957 en/of het in aanmerking nemen van tijdvakken van het huwelijk waarin de man
verzekerd was en de vrouw op het grondgebied van een andere verdragsstaat woonde. De SVB
beschouwt deze tijdvakken niet als echte tijdvakken van verzekering (vgl. Deel II,
Bijzonderheden voor de toepassing van de AOW, SB2154). Een uitzondering geldt ten aanzien
van enkele verdragen waarin uitdrukkelijk is geregeld dat de vrouw van een AOW-verzekerde
met haar echtgenoot is meeverzekerd.
De extensieve uitleg van het begrip
‘wonen in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied arbeid verrichten in dienst van een
in Nederland gevestigde werkgever’ ingevolge de HvJ EG-arresten De Wit en Grahame en
Hollanders (zie ook Deel II, Bijzonderheden voor de toepassing van de AOW, SB2154), heeft
naar het oordeel van de SVB geen betrekking op verdragen inzake sociale zekerheid. Deze
arresten zijn immers met name gemotiveerd met een verwijzing naar het beginsel van vrij
verkeer van personen binnen de EU. Dit beginsel vormt geen onderdeel van de rechtsorde welke
wordt beheerst door de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. De SVB past de
bepalingen inzake huwelijkse tijdvakken sexe-neutraal toe. Voor zover een verdrag de
toepassing van die bepalingen beperkt tot gehuwde personen, weduwen en weduwnaars worden ze
door de SVB ook toegepast op personen die gescheiden zijn. Bij de verhoging van rechtens
onaantastbaar geworden uitkeringen of de toekenning van uitkeringen in verband met deze
beleidswijziging wordt een terugwerkende kracht gehanteerd van een jaar, behoudens in
bijzondere gevallen waarin sprake is van hardheid (zie ook Deel I, Terugwerkende kracht van
meer dan een jaar, SB1070).
Ongehuwd samenwonen wordt voor de toepassing
van de betreffende bepalingen niet met gehuwden gelijkgesteld. Tijdvakken van geregistreerd
partnerschap worden als huwelijkstijdvakken beschouwd.
Tijdvakken gelegen
voor 1957 kunnen alleen worden gehonoreerd in het AOW-pensioen of de AOW-toeslag als zij
niet samenvallen met tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de wetgeving van een
andere verdragsstaat. Evenals het geval is bij de overeenkomstige regels in Vo. 1408/71
slaat de SVB hierbij geen acht op tijdvakken van vrijwillige verzekering (vgl. Deel II,
Vrijwillige verzekering, SB2155).
Voor de toepassing van het bilaterale
verdrag met Marokko geldt het volgende. Het verdrag zoals dat gold tot 1 november 2004 hield
nog geen rekening met het zelfstandige pensioenrecht van de gehuwde vrouw dat op 1 april
1985 in de AOW is ingevoerd. Onder dit verdrag was het daarom uitsluitend mogelijk om
huwelijkse tijdvakken te honoreren in het ouderdomspensioen van de man. Wel werd het
gedeelte van zijn ouderdomspensioen dat op huwelijkse tijdvakken was gebaseerd, betaalbaar
gesteld aan zijn vrouw. Het gevolg was dat als een gehuwde vrouw weduwe werd of ging
scheiden, zij niet langer in aanmerking kwam voor ouderdomspensioen. Op grond van verdrag
met Marokko zoals dat geldt vanaf 1 november 2004, heeft een vrouw die gehuwd is geweest wél
zelfstandig recht op huwelijkse tijdvakken. De SVB hanteert het beleid dat een
ouderdomspensioen dat is ingetrokken in verband met echtscheiding of overlijden, op grond
van de nieuwe verdragstekst kan herleven met ingang van de datum waarop deze tekst in
werking is getreden (1 november 2004).
Uit de uitspraak van 2 december
2005 blijkt dat de CRvB de hiervoor beschreven handelwijze
onderschrijft.