Onderwerp: Bezoek-historie

Huwelijkse tijdvakken op grond van bilaterale verdragen (SB2181)
Geldigheid:24-03-2022 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Artikel 13, eerste lid AOW regelt dat het bruto AOW-pensioen met twee procent wordt gekort voor ieder jaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest na het bereiken van de aanvangsleeftijd en voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 13, tweede lid AOW bevat een vergelijkbare bepaling voor de korting van niet-verzekerde tijdvakken van de echtgenoot van de pensioengerechtigde op de AOW-toeslag.

Op grond van de verdragen met Joegoslavië, Kaapverdië, Kroatië, Marokko, Noord-Macedonië, Slovenië en Tunesië past de SVB de kortingen genoemd in artikel 13 AOW niet toe voor tijdvakken waarin de huwelijkspartner van een verzekerde persoon in het andere verdragsland woonde. Deze zogenaamde huwelijkse tijdvakken zijn van belang voor de berekening van de AOW-toeslag van de verzekerde en het AOW-pensioen van de huwelijkspartner. Uit de uitspraak van de CRvB van 8 september 2017 blijkt dat het voor het ontstaan van huwelijkse tijdvakken niet uitmaakt of de verzekerde echtgenoot verplicht of vrijwillig verzekerd was voor de AOW.

Enkele verdragen beperken de toepassing van de bepalingen over huwelijkse tijdvakken tot gehuwde personen, weduwen en weduwnaars. De SVB past ze echter ook toe voor personen die inmiddels gescheiden zijn. Bovendien past de SVB de bepalingen over huwelijkse tijdvakken sekseneutraal toe.

Als een verdrag geen definitie bevat van de begrippen huwelijk en echtgenoot, dan legt de SVB deze termen uit volgens de betekenis die ze hebben naar burgerlijk recht. Het beleid in SB2154 over huwelijkse tijdvakken op grond van het Unierecht is van overeenkomstige toepassing.

Sinds 1 januari 2013 wordt de leeftijd waarop recht op AOW-pensioen ontstaat jaarlijks aangepast. Vanaf die datum spreekt artikel 13 AOW niet langer van ‘15-jarige leeftijd’ en ‘65-jarige leeftijd’, maar van ‘aanvangsleeftijd’ respectievelijk ‘pensioengerechtigde leeftijd’. Om die reden houdt de SVB alleen rekening met huwelijkse tijdvakken uit de periode die ligt tussen de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd van de huwelijkspartner. De bepalingen over huwelijkse tijdvakken in de bilaterale verdragen zijn nog niet aangepast aan de gewijzigde terminologie in artikel 13 AOW. Daarom leest de SVB ‘15-jarige leeftijd’ als ‘aanvangsleeftijd’ en ’65-jarige leeftijd’ als ‘pensioengerechtigde leeftijd’ bij de toepassing van deze verdragsbepalingen.

Huwelijkse tijdvakken ontstaan niet in perioden waarin de huwelijkspartner zelfstandig verzekerd is in de andere verdragsstaat, tenzij dit vrijwillige verzekering betreft (zie SB2155 over vrijwillige verzekering voor de overeenkomstige regels in Verordening (EG) nr. 883/2004).

Door een wijziging van het verdrag met Marokko kunnen vanaf 1 november 2004 geen huwelijkse tijdvakken meer ontstaan. In plaats daarvan kan de in Marokko wonende huwelijkspartner zich vanaf die datum vrijwillig verzekeren (Zie SB2183 over de gevolgen van de vrijwillige verzekering voor huwelijkse tijdvakken op grond van bilaterale verdragen). Volgens artikel 3, onderdeel b van het Slotprotocol, behouden alleen huwelijkspartners die deelnemen aan de vrijwillige verzekering hun huwelijkse tijdvakken. Uit de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2011 blijkt dat dit in strijd is met de overgangsbepaling in artikel 39 van het verdrag. Hieruit volgt dat ook huwelijkspartners die na wijziging van het verdrag niet deelnamen aan de vrijwillige verzekering hun huwelijkse tijdvakken behouden. Vanwege vergelijkbare overgangsbepalingen past de SVB de uitspraak van de CRvB ook toe op de verdragen met Kroatië, Noord-Macedonië, Slovenië en Tunesië.

In relatie tot Kroatië en Slovenië geldt dat de SVB tot 1 oktober 2000 respectievelijk 1 mei 2003 huwelijkse tijdvakken toekent op grond van de verdragen met Kroatië respectievelijk Slovenië. Zij past Verordening (EG) nr. 883/2004 niet toe, omdat deze verordening strengere eisen stelt aan de toekenning van deze tijdvakken. De SVB past Verordening (EG) nr. 883/2004 wel toe voor huwelijkse tijdvakken vanaf 1 oktober 2000 respectievelijk 1 mei 2003. Met ingang van die data zijn de voorwaarden voor toekenning van dergelijke tijdvakken op grond van die verordening hetzelfde als de voorwaarden in de verdragen met Kroatië respectievelijk Slovenië. Deze handelwijze vloeit voort uit SB2127 over de verhouding met overig internationaal recht.

Naar boven