Beleidsregel
Een aantal verdragen inzake sociale zekerheid bevat, evenals Vo.
1408/71, een regeling met betrekking tot het in aanmerking nemen van tijdvakken van wonen of
werken voor 1957 en/of het in aanmerking nemen van tijdvakken van het huwelijk waarin de man
verzekerd was en de vrouw op het grondgebied van een andere verdragsstaat woonde. De SVB
beschouwt deze tijdvakken niet als echte tijdvakken van verzekering (vgl. Deel II, §
1.3.1.5). Een uitzondering geldt ten aanzien van enkele verdragen waarin uitdrukkelijk is
geregeld dat de vrouw van een AOW-verzekerde met haar echtgenoot is meeverzekerd.
De extensieve uitleg van het begrip ‘wonen in Nederland, dan wel op Nederlands
grondgebied arbeid verrichten in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever’ ingevolge
de HvJ EG-arresten De Wit en Grahame en Hollanders (zie ook Deel II,
§
1.3.1.5), heeft naar het oordeel van de SVB geen betrekking op verdragen inzake sociale
zekerheid. Deze arresten zijn immers met name gemotiveerd met een verwijzing naar het
beginsel van vrij verkeer van personen binnen de EU. Dit beginsel vormt geen onderdeel van
de rechtsorde welke wordt beheerst door de bilaterale verdragen inzake sociale
zekerheid.
De SVB past de bepalingen inzake huwelijkse tijdvakken
sexe-neutraal toe. Voor zover een verdrag de toepassing van die bepalingen beperkt tot
gehuwde personen, weduwen en weduwnaars worden ze door de SVB ook toegepast op personen die
gescheiden zijn. Bij de verhoging van rechtens onaantastbaar geworden uitkeringen of de
toekenning van uitkeringen in verband met deze beleidswijziging wordt een terugwerkende
kracht gehanteerd van een jaar, behoudens in bijzondere gevallen waarin sprake is van
hardheid (zie ook Deel I, § 5.2.1).
Ongehuwd samenwonen wordt voor de
toepassing van de betreffende bepalingen niet met gehuwden gelijkgesteld. Tijdvakken van
geregistreerd partnerschap worden als huwelijkstijdvakken beschouwd.
Tijdvakken gelegen voor 1957 kunnen alleen worden gehonoreerd in het AOW-pensioen
of de AOW-toeslag als zij niet samenvallen met tijdvakken van verzekering vervuld krachtens
de wetgeving van een andere verdragsstaat. Evenals het geval is bij de overeenkomstige
regels in Vo. 1408/71 slaat de SVB hierbij geen acht op tijdvakken van vrijwillige
verzekering (vgl. Deel II, § 1.3.1.6).
Voor de toepassing van het
bilaterale verdrag met Marokko geldt het volgende. Het verdrag zoals dat gold tot 1 november
2004 hield nog geen rekening met het zelfstandige pensioenrecht van de gehuwde vrouw dat op
1 april 1985 in de AOW is ingevoerd. Onder dit verdrag was het daarom uitsluitend mogelijk
om huwelijkse tijdvakken te honoreren in het ouderdomspensioen van de man. Wel werd het
gedeelte van zijn ouderdomspensioen dat op huwelijkse tijdvakken was gebaseerd, betaalbaar
gesteld aan zijn vrouw. Het gevolg was dat als een gehuwde vrouw weduwe werd of ging
scheiden, zij niet langer in aanmerking kwam voor ouderdomspensioen. Op grond van verdrag
met Marokko zoals dat geldt vanaf 1 november 2004, heeft een vrouw die gehuwd is geweest wél
zelfstandig recht op huwelijkse tijdvakken. De SVB hanteert het beleid dat een
ouderdomspensioen dat is ingetrokken in verband met echtscheiding of overlijden, op grond
van de nieuwe verdragstekst kan herleven met ingang van de datum waarop deze tekst in
werking is getreden (1 november 2004).
Uit de uitspraak van 2 december
2005 blijkt dat de CRvB de hiervoor beschreven handelwijze
onderschrijft.