Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2601/TA, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2601/TA

betreft: [klager] datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van Flevo Future, locatie Utrecht, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 14 oktober 2004 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2004, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],waarnemend hoofd juridische zaken bij de inrichting en [...], clusterhoofd. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
1. beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling De Schans met ingang van 2 juni 2004 voor de duur van ten hoogste vier weken wegens opschorting van alle verloven op aanwijzing van de Minister;
2. de intrekking van verlof met ingang van 1 juni 2004.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft een tegemoetkoming vastgesteld van € 150,-.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in het beroepschrift het standpunt als volgt toegelicht. De beroepscommissie neemt daarbij de wisselend namens het hoofd van de inrichting gebruikte terminologie (opschorten van verlof,intrekken van verlof, terugkeren en -roepen naar de inrichting) over.
De beslissing van de beklagcommissie is in het licht van de bepalingen van de Bvt terzake van de verantwoordelijkheden met betrekking tot verlof onbegrijpelijk. Blijkens artikel 50 Bvt kan het hoofd van de inrichting eerst verlofverlenen nadat de Minister daarmee heeft ingestemd. In de Memorie van toelichting bij dit artikel is opgenomen dat het hoofd van de inrichting het verlof kan intrekken op de in de wet genoemde gronden, alsmede dat het hoofd van deinrichting tot intrekking verplicht is indien de Minister de machtiging tot het verlenen van verlof intrekt.
Op 1 juni 2004 heeft de Stichting Beschut Wonen Utrecht (SBWU) de inrichting mondeling medegedeeld dat zij de samenwerking met de inrichting opzegt, hetgeen tot gevolg had dat klager de woonruimte van SBWU, waarover hij sedert 30maart 2004 beschikte, diende te verlaten. De beslissing van SBWU staat uitdrukkelijk los van klager en zijn functioneren. Op grond van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs heeft de inrichting hem op 1juni 2004 opgenomen binnen de eerste beveiligde ring van de inrichting en de volgende dag overgeplaatst naar de afdeling De Schans buiten de beveiligde ring.
In deze zelfde periode besteedt de landelijke pers uitgebreid aandacht aan een door een verpleegde van de inrichting tijdens ongeoorloofde afwezigheid gepleegd, ernstig delict. De Minister beslist daarop op 28 mei 2004 dat alleverpleegden van de inrichting, ongeacht de duur of status van verlof en ongeacht de individuele situatie van de verpleegde in de inrichting moeten worden opgenomen, derhalve intrekking met onmiddellijke ingang door de Minister vanzijn aanvankelijke, voor iedere individuele verpleegde verleende toestemming. De niet inhoudelijk per verpleegde gemotiveerde beslissing van de Minister is ingegeven door het ernstige incident en de maatschappelijke implicatieservan. Eerst na een heroverweging van verlof kan verlof eventueel weer worden toegestaan. In overleg met de sectordirecteur TBS is om praktische redenen beslist dat de tbs-gestelden die met proef- of transmuraal verlof buiten deinrichting verblijven de heroverweging buiten de inrichting mogen afwachten. Klager is op dat moment binnen de inrichting en kan de heroverweging niet buiten de inrichting afwachten, zodat op hem de algemene beslissing van deMinister van toepassing is. Het betreft in casu niet een beslissing van het hoofd van de inrichting, doch van de Minister. Tegen een beslissing tot intrekking van de machtiging tot verlof staat slechts beroep ex artikel 69 Bvt open.Het beklag had dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Zo in casu de beslissing wordt aangemerkt als opschorting van verlof door het hoofd van de inrichting wordt opgemerkt dat daaraan geen klager betreffende inhoudelijkereden ten grondslag heeft gelegen. Wegens gebondenheid aan de opdracht van de Minister deden op dat moment inhoudelijke overwegingen van het hoofd van de inrichting absoluut niet terzake. Het klager uit oogpunt van zorgvuldigheidopgelegde afdelingsarrest, dat alle in De Schans verblijvende verpleegden reeds hadden gekregen, is geen extra maatregel, maar een gevolg van voornoemde ministeriële beslissing. Op 7 juni 2004 heeft de afdeling Individuele TBS-Zaken(ITZ) bericht dat de inrichting, gelet op klagers tijdens de tenuitvoerlegging niet consistent onder controle gebrachte problematiek, eerst zelf een grondige heroverweging van klagers verlof dient uit te voeren, welke de inrichtingop 17 juni 2004 naar ITZ heeft verzonden, waarna de Minister op 30 juni 2004 akkoord is gegaan met hervatting van klagers verlof.

Ter zitting is namens het hoofd van genoemde inrichting - zakelijk weergegeven – daaraan het volgende toegevoegd.
Het beroep is ingesteld wegens de principiële aard van de zaak, nu de beklagcommissie de gevolgen van de ministeriële beslissing van 28 mei 2004 toerekent aan het hoofd van de inrichting.
Op dezelfde dag als waarop de Minister heeft bevolen dat alle verpleegden met verlof de inrichting niet mochten verlaten en moesten terugkeren naar de inrichting, 28 mei 2004, heeft de sectordirecteur TBS beslist dat wegensruimtegebrek de met proef- of transmuraal verlof zelfstandig buiten de inrichting verblijvende verpleegden de heroverweging buiten de inrichting mochten afwachten. Voor klager was een machtiging tot woonverlof afgegeven. Deonverwachte opzegging van de samenwerking met de inrichting door SBWU is het gevolg van de geruchtmakende gebeurtenissen met een andere verpleegde van de inrichting. Klager heeft daarbij in geen enkel opzicht een rol gespeeld. Hijis dan ook door omstandigheden op 1 juni 2004 weer in de inrichting opgenomen. Op grond van klagers positieve houding en vorderingen in de behandeling heeft de heroverweging van zijn verlofverlening hoge prioriteit gekregen.
Gevraagd naar de gronden voor intrekking van het verlof wordt opgemerkt dat als het aan het hoofd van de inrichting gelegen had klagers verlof niet was ingetrokken. In klagers geval was geen der in artikel 50 Bvt genoemde grondentoepasselijk. Echter, de beslissing van de Minister weegt zwaarder dan het oordeel van het hoofd van de inrichting. Erkend wordt dat ook de Minister zich aan de wet dient te houden en dat de inrichting de Minister op diensverantwoordelijkheid in dezen dient te wijzen. Echter het stelsel van de Bvt en de Memorie van toelichting daarop impliceren dat het hoofd van de inrichting geen verlof verleent zonder ministeriële machtiging.
Vermoedelijk heeft klager wegens zijn latere komst naar de inrichting de schriftelijke mededeling zo laat uitgereikt gekregen.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager verbleef in het kader van (woon)verlof met zeven overnachtingen per week gedurende twee maanden buiten de inrichting. De maand juni is een vervelende periode geweest. Niet alleen moest hij het huis uit, maar ook voor hetoverige is hij sterk in zijn vrijheden beperkt.

Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De inrichting creëert onduidelijkheid in de schriftelijke mededeling van 28 mei 2004 door te doen alsof zij die datum tot intrekking verlof en oplegging van het afdelingsarrest heeft beslist. Het betreft twee klaagschriften en tweebeslissingen: het afdelingsarrest en de impliciete intrekking van verlof zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt. De onder de verantwoordelijkheid van de inrichting genomen intrekking woonverlof is krachtens artikel 56, tweedelid, onder a, Bvt beklagwaardig. Er is niet gebleken van intrekking van de machtiging tot klagers verlof, wel is er sprake van intrekking van verlof. Deze intrekking ontbeert iedere grond. De beklagcommissie geeft blijk van eenjuiste opvatting. Het standpunt van de inrichting is weliswaar begrijpelijk, zij heeft gemeend zich te moeten houden aan de oekazes van de Minister, maar de inrichting had onder deze omstandigheden de bestreden beslissingen nietmoeten en mogen nemen. De reden van de veel te late uitreiking van de schriftelijke mededeling is nog steeds onbekend.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de Bvt niet voorziet in de mogelijkheid van opschorting van verlof. De wet voorziet in artikel 50, derde lid, Bvt in drie gronden voor het intrekken van verlof, die alle drie op de individuelepersoon van de terbeschikkinggestelde verlofganger zien. Materieel dient de beroepscommissie de opschorting van verlof derhalve aan te merken als intrekking van verlof, waarop artikel 50 Bvt van toepassing is. Intrekking kan onderverschillende modaliteiten plaats vinden.

Op 28 mei 2004 heeft de Minister eerst het hoofd van de inrichting opdracht gegeven om alle begeleide en onbegeleide verloven uit de onderhavige inrichting op te schorten, en vervolgens nog dezelfde dag toestemming gegeven deverpleegden die reeds met proef- en woonverlof waren niet in de inrichting terug te nemen, zodat deze de in opdracht van de Minister door de inrichting uit te voeren verlofheroverweging, en de individuele machtiging tot verlof doorde Minister (of de intrekking daarvan) buiten de inrichting konden afwachten.
Vast staat dat klager sedert 30 maart 2004, en ook op 28 mei 2004, in het kader van zogeheten woonverlof geheel buiten de inrichting verbleef in een niet door de inrichting maar door de Stichting Beschermd Wonen Utrechtgeëxploiteerde woonvoorziening. Hij behoorde derhalve tot de categorie verpleegden die buiten de inrichting de heroverweging mochten afwachten. De SBWU heeft op 1 juni 2004 onverwacht de samenwerking met de inrichting opgezegd, nietom een reden die klager persoonlijk betrof. Op dezelfde datum heeft de inrichting beslist tot opneming van klager in de inrichting, en wel binnen de beveiligde ring.
Op 2 juni 2004 heeft de inrichting klager een plaats buiten de beveiligde ring toegedeeld en besloten tot oplegging aan klager van afdelingsarrest, naar later is gesteld: niet met het oog op het belang van de orde of veiligheid inde inrichting, doch in het belang van de bescherming van de maatschappij. Uit de schriftelijke mededeling van oplegging van deze maatregel blijkt dat deze, klager betreffende, beslissing reeds op 28 mei 2004 zou zijn genomen. Ditwas onjuist, aangezien klager op die dag niet behoorde tot de categorie verpleegden wier verlof was opgeschort. Voorts is hem de schriftelijke mededeling eerst op 7 juni 2004, derhalve in strijd met het in artikel 54, eerste lid,onder a, Bvt bepaalde, uitgereikt. Tevens is daarbij niet de mogelijkheid van bemiddeling, beklag en een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing, zoals in het derde lid van artikel 54 Bvt bepaald, vermeld.
De beroepscommissie stelt vast dat van de onder 1.2. genoemde, volgens de wet aan het hoofd van de inrichting voorbehouden beslissing de schriftelijke mededeling ontbreekt, zij het dat dit niet onbegrijpelijk is, gelet op deaanvankelijke stelling van ook het hoofd van de inrichting dat de beslissing de opschorting van verlof betreft.

Nu gebleken is dat klager ten tijde van de opdracht van de Minister op 28 mei 2004 behoorde tot de categorie van verpleegden die buiten de inrichting de heroverweging van zijn verlof mocht afwachten, en voorts gebleken is dat klagerop geen enkele manier aanleiding gegeven heeft tot het op 1 juni 2004 opzeggen door de SBWU van de samenwerking met de inrichting, is de beslissing van de inrichting - om klager aanvankelijk binnen de beveiligde ring te plaatsen,nadien afdelingsarrest op te leggen gedurende zijn verblijf buiten de beveiligde ring en aldus te behandelen als een verpleegde die de heroverweging van het verlof niet buiten de inrichting mocht afwachten - naar het oordeel van deberoepscommissie een beslissing van de inrichting zelf, en niet een beslissing in opdracht van de Minister. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag, zoals de beklagcommissie met juistheid impliciet heeft overwogen. Het beroepvan de inrichting op niet-ontvankelijkheid wordt derhalve verworpen.

Op 1 juni 2004 heeft het hoofd van de inrichting beslist tot opneming van klager binnen de beveiligde ring van de inrichting en tevens beslist dat klager zijns ondanks en om reden van een volstrekt toevallige samenval vangebeurtenissen niet meer behoorde tot de categorie van verpleegden die de heroverweging van hun verlof buiten de inrichting mochten afwachten. Daardoor plaatste de inrichting klager materieel gezien in de categorie van verpleegdenten aanzien van wie de Minister had beslist dat de aan de inrichting verleende machtiging tot verlof al dan niet tijdelijk was ingetrokken en van wie de Minister had opgedragen het verlof op te schorten. Aldus was het het hoofd vande inrichting die besliste tot opschorting, zoals hierboven overwogen te verstaan als intrekking van klagers verlof. Geen van de in artikel 50, derde lid, Bvt genoemde gronden biedt voor de genomen beslissing een grondslag.

Niet gebleken is dat het hoofd van de inrichting op enigerlei wijze heeft gepoogd klager in een andere woonruimte onder te brengen dan wel op te nemen in een woonruimte buiten de beveiligde ring, maar dan zonder afdelingsarrest.Hieromtrent oordeelt de beroepscommissie dat ook voor deze met de intrekking van het verlof samenhangende beslissing geen grondslag in de wet kan worden gevonden.

Ter vermijding van mogelijk misverstand wil de beroepscommissie opmerken dat het hier - in het algemeen - gaat om verpleegden die zowel dankzij de inspanningen van de inrichting als dankzij hun eigen inspanningen zóver met hunbehandeling zijn gevorderd dat zij zonder een onaanvaardbaar risico te vormen weer in de vrije maatschappij - zij het als onderdeel van de behandeling vanuit de inrichting - kunnen functioneren en zich aldus een vorm van vrijheidhebben verworven die hen niet naar willekeur valt af te nemen. Juist de wettelijke verankering van de gronden voor het intrekken van verlof – hoe tijdelijk dit intrekken ook moge zijn – biedt een garantie tegen ongerechtvaardigdebeperking van herwonnen en grondrechtelijk beschermde vrijheid - naar de mate van de voortgang van de behandeling -, en houvast wanneer de waan van de dag dreigt te zegevieren en in willekeurige vrijheidsbeperking dreigt teontaarden. Afgezien van het rechtsstatelijk oogpunt doet dit noch aan de inspanningen van de behandelaars noch aan die van de behandelden recht, waarbij bovendien niet uit het oog mag worden verloren dat tot het niet lang geledendoor het parlement geaccordeerde beleid behoort dat de uitstroom van terbeschikkinggestelden uit de tbs moet worden versneld. Daarvoor is verlof – juist met het oog op het verkrijgen van een zódanig deugdelijk antwoord op de vraagof het risico dat de terbeschikkinggestelde voor de maatschappij oplevert tot een aanvaardbaar risico is teruggebracht, dat een verlenging van de tbs achterweg kan blijven - een onmisbare tussenstap.

Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien komt de beroepscommissie tot de slotsom dat beide onder 1. genoemde beslissingen in strijd met de wet zijn. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Nu de beroepscommissie tot het oordeel is gekomen dat het onderhavige beroep beslissingen van het hoofd van de inrichting betreft, behoeft zij zich niet meer uit te spreken over de door de Minister genomen beslissingen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg , voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 3 januari2005.

secretaris voorzitter

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 9 december 2004, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr.drs. T.A.M. Louwe.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle en namens het hoofd van de locatie Utrecht van Flevo Future [...] en [...].

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De Minister heeft naar aanleiding van de onttrekking aan de tbs-maatregel door een verpleegde, die semi-begeleid verlof had voor afspraken bij het CAD, op 28 mei 2004 bevolen om alle verloven van tbs-gestelden in te trekken totdatalle verlofmachtigingen heroverwogen zijn en in ieder individueel geval uitdrukkelijk toestemming is verleend tot hervatting van verlof. Het beroep is ingesteld wegens de principiële aard van de zaak, nu de beklagcommissie degevolgen van deze ministeriële beslissing toerekent aan het hoofd van de inrichting.
Op dezelfde dag als waarop de Minister heeft bevolen dat alle verpleegden met verlof de inrichting niet mochten verlaten en moesten terugkeren naar de inrichting, 28 mei 2004, heeft de sectordirecteur TBS beslist dat wegensruimtegebrek de met proef- of transmuraal verlof zelfstandig buiten de inrichting verblijvende verpleegden de heroverweging buiten de inrichting mochten afwachten. Voor klager was een machtiging tot woonverlof afgegeven. Klager hadsinds 30 maart 2004 woonruimte bij de Stichting Beschut Wonen Utrecht (SBWU). Wegens de geruchtmakende gebeurtenissen met de eerder genoemde verpleegde heeft deze instelling geheel onverwacht op 1 juni 2004 de samenwerking met deinrichting opgezegd, waardoor klager niet meer over woonruimte aldaar kon beschikken. Klagers -overigens positieve- functioneren heeft daarbij in geen enkel opzicht een rol gespeeld. Klager is dan ook door omstandigheden weer deinrichting opgenomen. Wegens de onzekerheid omtrent klagers reactie op het beëindigen van die samenwerking heeft de inrichting hem op 1 juni 2004 geplaatst binnen de muren van de beveiligde inrichting. De volgende dag reeds is hijgeplaatst in De Schans, een afdeling buiten de beveiligde ring. In overeenstemming met de strekking van de ministeriële beslissing van 28 mei 2004 is klager een afdelingsarrest opgelegd, als gevolg waarvan hij wel in de tuin, maarniet naar buiten mocht. Afdelingsarrest was reeds aan alle in De Schans verblijvende verpleegden (die een verlofstatus hebben en buiten werken) opgelegd. Op grond van klagers positieve houding en vorderingen in de behandeling heeftde heroverweging van zijn verlofverlening hoge prioriteit gekregen.
Gevraagd naar de gronden voor intrekking van het verlof wordt opgemerkt dat als het aan het hoofd van de inrichting gelegen had klagers verlof niet was ingetrokken. In klagers geval was geen der in artikel 50 Bvt genoemde grondentoepasselijk. Echter weegt de beslissing van de Minister zwaarder dan het oordeel van het hoofd van de inrichting. Erkend wordt dat ook de Minister zich aan de wet dient te houden en dat de inrichting de Minister op diensverantwoordelijkheid in dezen dient te wijzen. Echter het stelsel van de Bvt en de Memorie van toelichting daarop impliceren dat het hoofd van de inrichting geen verlof verleent zonder ministeriële machtiging.
Vermoedelijk heeft klager wegens zijn latere komst naar de inrichting de schriftelijke mededeling zo laat uitgereikt gekregen.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager verbleef in het kader van (woon)verlof met zeven overnachtingen per week gedurende twee maanden buiten de inrichting. De maand juni is een vervelende periode geweest. Niet alleen moest hij het huis uit, maar ook voor hetoverige is hij sterk in zijn vrijheden beperkt.

Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De inrichting creëert onduidelijkheid in de schriftelijke mededeling van 28 mei 2004 door te doen alsof zij die datum tot intrekking verlof en oplegging van het afdelingsarrest heeft beslist. Het betreft twee klaagschriften en tweebeslissingen: het afdelingsarrest en de impliciete intrekking van verlof zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt. De onder de verantwoordelijkheid van de inrichting genomen intrekking woonverlof is krachtens artikel 56, tweedelid, onder a, Bvt beklagwaardig. Er is niet gebleken van intrekking van de machtiging tot klagers verlof, wel is er sprake van intrekking van verlof. Deze intrekking ontbeert iedere grond. De beklagcommissie geeft blijk van eenjuiste opvatting. Het standpunt van de inrichting is weliswaar begrijpelijk, zij heeft gemeend zich te moeten houden aan de oekazes van de Minister, maar de inrichting had onder deze omstandigheden de bestreden beslissingen nietmoeten en mogen nemen. De reden van de dagen te late uitreiking van de schriftelijke mededeling is nog steeds onbekend.

secretaris voorzitter

Naar boven