Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1611/TR, 27 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1611/TR

betreft: [klager] datum: 27 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 30 juni 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens de Minister, [...] en [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist tot intrekking van de op 14 oktober 2004 afgegeven machtiging tot het verlenen van begeleid verlof.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 16 april 2002 opgenomen in FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Het hoofd van Veldzicht heeft
op 2 september 2004 een aanvraag voor een machtiging voor het verlenen van begeleid verlof ingediend, met het doel om klager laag frequent begeleid dorpsverlof te verlenen. Op 14 oktober 2004 heeft de Minister het hoofd van Veldzicht een machtiging
verleend om klager begeleid verlof te verlenen. Op 9 juni 2005 heeft de Minister, mede op aandringen van de Tweede Kamer, besloten dat Veldzicht alle verloven tijdelijk zal opschorten en heroverwegen in verband met een aantal niet te voorziene
onttrekkingen vanuit Veldzicht in april en juni 2005, waaruit een ernstige recidive is voortgevloeid. In de heroverweging van Veldzicht van 21 juni 2005 is geadviseerd het begeleid verlof van klager langer op te schorten. Bij heroverweging van 30 juni
2005 heeft de Minister besloten tot intrekking van de ten behoeve van klager afgegeven machtiging tot het verlenen van begeleid verlof.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat het zonder reële grond onaanvaardbaar lang heeft geduurd voordat de Minister op het beroep heeft gereageerd en relevante stukken heeft toegezonden. Daardoor is ondanks de inspanningen van het secretariaat van de
RSJ de voortgang in deze zaak ernstig belemmerd, waardoor artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Verder is de beslissing van 30 juni 2005 in strijd met artikel
54
Bvt pas op 8 juli 2005, derhalve niet onverwijld, aan klager uitgereikt.
Het is niet begrijpelijk dat klagers verlof is ingetrokken. Juist met zijn handicaps werd het in oktober 2004 na uitgebreid onderzoek verantwoord geacht dat klager begeleid verlof kreeg. Het gaat niet aan om dit verlof in te trekken en te heroverwegen,
omdat een andere tbs-gestelde in de fout is gegaan, terwijl het verlof van klager goed verliep. Klager voldeed aan alle voorwaarden en mocht zijn partner en hun kind onbegeleid ontvangen. Door de media is ten onrechte de indruk gewekt dat bosjes
tbs-gestelden tijdens een verlof ontvluchten. Er zijn immers 10 jaar lang zo’n 80 onttrekkingen per jaar, terwijl het aantal tbs-gestelden is verdubbeld. Door de waan van de dag en de druk van de media en maatschappij is de Minister op safe gaan spelen
en zijn alle verloven ingetrokken, ook dat van klager, zonder dat hij daartoe aanleiding heeft gegeven. Klager vindt dat hij wordt gestraft voor hetgeen door een andere tbs-gestelde is gedaan.
De intrekkingsbeslissing is dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van de rechtszekerheid.
Volgens de heroverweging van klagers verlof door de Minister is klagers diagnose pedofilie, is zijn risicotaxatie SVR-20 ongunstig, wordt de begeleidbaarheid van hem en zijn partner op termijn als niet goed ingeschat en heeft klager gefantaseerd over
het doden van zijn laatste slachtoffer. Dit klopt niet. Klagers diagnose is volgens zijn behandelend psychiater pedofilie van het niet exclusieve type, hetgeen betekent dat hij geen pedofiel is, maar vroeger wel pedofiel gedrag heeft vertoond. Genoemde
risicotaxatie heeft hij nog steeds niet mogen inzien. Klager en zijn partner hebben samen al vele gesprekken gevoerd in Veldzicht en staan juist open voor begeleiding. Nergens staat vermeld dat hij heeft gefantaseerd over het doden van zijn laatste
slachtoffer. In het begin van zijn behandeling is hem de vraag gesteld of hij tot doden had kunnen komen. Daarop heeft hij geantwoord dat hij dat niet weet, maar in zijn delicten wel een toename in agressie zag. De Minister noemt in de heroverweging
gebruik van libidoremmende medicatie als voorwaarde voor hervatting van verlof aan klager. Veldzicht heeft dit nooit als voorwaarde gesteld vanwege het feit dat klager al langere tijd een relatie heeft, waaruit een zoon is geboren. Klager heeft die
medicatie naar zijn mening ook niet nodig. Hij is goed behandelbaar en heeft geen last meer van seksuele driften. Hij heeft geleerd om op een andere manier met stress om te gaan. Veldzicht heeft klager gemeld dat het Divisie Staf Beraad het verantwoord
acht dat hem weer verlof wordt verleend en stelt daarbij niet de voorwaarde van gebruik van libidoremmende medicatie. Die aanvraag moet nog aan de Minister worden gezonden. Klager heeft nu zeven maanden geen verlof meer, maar is toch gemotiveerd
gebleven, ondanks dat het hem pijn doet dat in de heroverweging oude feiten van vroeger en onjuiste zaken zijn aangevoerd.
Klager dient een passende tegemoetkoming te worden toegekend, waarbij gelet op de duur van de intrekking van het verlof een bedrag van € 400,= à € 500,= als passend kan worden aangemerkt.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De vertraging in de toezending van de reactie op het beroep en onderliggende stukken is heel vervelend. Daarvoor worden welgemeende excuses aangeboden. De afdeling Individuele TBS-Zaken kan de grote toevloed van beroepen niet aan.
Mede op aandringen van de Tweede Kamer werd op 9 juni 2005 besloten dat Veldzicht alle verloven tijdelijk zal opschorten en heroverwegen in verband met een aantal niet te voorziene onttrekkingen vanuit Veldzicht in april en juni 2005, waaruit een
ernstige recidive is voortgevloeid. In de heroverweging van Veldzicht van 21 juni 2005 is geconcludeerd dat het begeleid verlof van klager opgeschort moest blijven vanwege onduidelijkheid over de voortgang en haalbaarheid van het resocialisatietraject.
Bij heroverweging van 30 juni 2005 heeft de Minister vastgesteld dat elke vorm van verlof van klager zonder libidoremmende medicatie onverantwoord wordt geacht gelet op de ernstige delictgeschiedenis van klager. Aangezien de Minister juridisch geen
mogelijkheid heeft tot opschorten van verloven, werd besloten de machtiging begeleid verlof van klager in te trekken. Indien het hoofd van Veldzicht begeleid verlof weer verantwoord acht, kan hij opnieuw een verlofmachtiging voor klager aanvragen.
Zodra een nieuwe aanvraag machtiging begeleid verlof voor klager wordt ontvangen, zal daarop zo spoedig mogelijk worden beslist.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

4. De beoordeling
Hoewel de Bvt alleen ten aanzien van beslissingen van het hoofd van de inrichting een mededelingsplicht kent, is de beroepscommissie vanuit rechtspositioneel oogpunt van oordeel dat het wenselijk is dat ook een zo ingrijpende beslissing van de Minister
als de intrekking van een verlofmachtiging onverwijld aan de betrokken tbs-gestelde wordt uitgereikt door het hoofd van de inrichting waar deze verblijft. Vast staat dat de beslissing van de Minister van 30 juni 2005 op 8 juli 2005 aan klager is
uitgereikt, samen met de beslissing van het hoofd van Veldzicht van 8 juli 2005 om klagers begeleide verlof in te trekken. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan deze termijn niet als een onredelijke termijn worden aangemerkt.

De Bvt voorziet in de mogelijkheid van intrekking van verlof door het hoofd van de inrichting (artikel 50) en rechtsmiddelen daartegen (beklag ex artikel 56, tweede lid, aanhef en onder a, en beroep ex artikel 67. Blijkens artikel 69, eerste lid, onder
c, Bvt staat voorts rechtstreeks beroep open tegen de beslissing van de Minister tot intrekking van een verlofmachtiging. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van opschorting van verlof door het hoofd van de inrichting of door de Minister of een
rechtsmiddel daartegen.

Klagers beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister tot intrekking van de machtiging begeleid verlof, samenhangend met de beslissing van 9 juni 2005 tot opschorting en heroverweging van alle verloven van patiënten van Veldzicht.
Vast staat dat het hoofd van Veldzicht, na ontvangst van de beslissing van de Minister van 30 juni 2005 om na heroverweging de machtiging tot het verlenen van begeleid verlof aan klager in te trekken, op 8 juli 2005 klagers begeleid verlof heeft
ingetrokken. Voorts staat vast dat klagers begeleide verlof feitelijk al in juni 2005 door de Minister is opgeschort. Blijkens de inlichtingen van de Minister is op 9 juni 2005 besloten alle verloven van Veldzicht op te schorten en te heroverwegen, in
het kader waarvan alle patiënten van Veldzicht met verlof, onder wie klager, geen verlof meer is verleend. De beroepscommissie is van oordeel dat de bedoelde opschorting reeds een beperking van vrijheid inhoudt die voor klager hetzelfde effect heeft
als
intrekking van begeleid verlof. Een ander standpunt heeft als consequentie dat naar hun onmiddellijke en praktische effect identieke beslissingen voor het beklag- en beroepsrecht verschillend zouden moeten worden behandeld, hetgeen met het oog op de
door de Bvt beoogde rechtsbescherming van de ter beschikking gestelde onaanvaardbaar is. Hoewel de wet niet voorziet in de mogelijkheid van opschorting van verlof, is de beslissing van de Minister van 9 juni 2005 tot opschorting van begeleid verlof
naar
het oordeel van de beroepscommissie derhalve vatbaar voor beroep.

Volgens de op 9 juni 2005 geldende wet- en regelgeving kan het verlof van een tbs-gestelde worden ingetrokken op gronden die uitsluitend betrekking hebben op de individuele persoon van de betrokken tbs-gestelde. De beslissing tot opschorting van alle
verloven vanuit Veldzicht op 9 juni 2005 is niet gebaseerd op individuele omstandigheden van de betrokken tbs-gestelden die noopten tot intrekking van verlof, maar op ernstige recidive van tbs-gestelde [A] en de daardoor ontstane maatschappelijke
onrust. Hoewel voorstelbaar is dat laatstgenoemde omstandigheden de Minister aanleiding hebben gegeven om alle verloven van patiënten van Veldzicht te heroverwegen, is een met intrekking van de verloven gelijk te stellen opschorting van alle verloven
op
die grond evenwel in strijd met de toen geldende wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, op zich zelf tevens onredelijk en onbillijk.
Zoals eerder door de beroepscommissie is overwogen dient een beslissing tot intrekking van een verlofmachtiging te zijn toegespitst op de bijzonderheden van het individuele geval en dient daarbij te worden betrokken hoe de verloven van de betrokken
tbs-gestelde tot dan toe waren verlopen (04/1242/TV d.d. 9 november 2004). Juist de wettelijke verankering van de gronden voor intrekking van verlof - hoe tijdelijk dit intrekken ook moge zijn - biedt een garantie tegen ongerechtvaardigde beperking van
herwonnen en grondwettelijk beschermde vrijheid, naar de mate van de voortgang van de behandeling, en biedt houvast wanneer de waan van de dag dreigt te zegevieren en in willekeurige vrijheidsbeperking dreigt te ontaarden (04/2601/TA d.d. 3 januari
2005).
De beslissing van 9 juni 2005 vormt derhalve een ernstige inbreuk op klagers resocialisatie zonder dat hij daar zelf enige aanleiding voor heeft gegeven. Dit wordt bevestigd door klagers verklaring ter zitting dat er volgens Veldzicht geen indicatie is
voor gebruik van libidoremmende medicatie, zoals de veiligheidsadviseur bij de heroverweging door de Minister als voorwaarde voor verlofhervatting had genoemd.

De beroepscommissie overweegt nog dat de reactie van de Minister op het onderhavige beroep en de toezending van relevante stukken ondanks de rappellen vanuit het secretariaat van de beroepscommissie onaanvaardbaar lang op zich heeft laten wachten. Dit
geldt te meer waar klager een korte wettelijke beroepstermijn heeft en er voor hem grote belangen op het spel staan. Door deze handelwijze van de Minister is de rechtsgang ernstig vertraagd.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager is ernstig getroffen in zijn resocialisatie, nu zijn begeleid verlof feitelijk vanaf juni 2005 is ingetrokken en de beroepsprocedure onaanvaardbaar lang heeft geduurd. Deze gevolgen zijn niet meer ongedaan te maken. Daarvoor dient klager een
tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie stelt deze vast op een bedrag van € 200,= .

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 200,= .

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven