nummer: 04/1242/TV
betreft: [klager] datum: 9 november 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing d.d. 4 juni 2004 van de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2004, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman en namens de Minister drs. [...] en mr. [...]. Hiervan is hetaangehechte verslag opgemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de machtiging tot het verlenen van verlof aan klager voor een aaneengesloten periode van meer dan een week ingetrokken.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 27 mei 1998 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 21november 2000 is klager in verband met detentieongeschiktheid versneld geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna de Pompekliniek). Aan klager zijn vóór het verstrijken van zijn v.i.-datum, 17 mei 2005,verschillende vormen van verlof verleend. Vanaf 2 oktober 2003 is door de Minister machtiging verleend tot verlof voor een aaneengesloten periode langer durende dan een week, oftewel verblijf op een zogenaamde open plaats. Op 4 juni2004 is deze machtiging door de Minister mondeling ingetrokken en is klager teruggeplaatst binnen de Pompekliniek. De beslissing is op 11 juni 2004 schriftelijk bevestigd. Klager heeft de voorzitter van de beroepscommissie gevraagdom de bestreden beslissing te schorsen en op 17 juni 2004 is klagers verzoek toegewezen. Op 18 juni 2004 is aan klager wederom verlof verleend voor een aaneengesloten periode langer durende dan een week.
3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. In strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel is klager op 4 juni 2004 op last van de Minister van een open plaats buiten de inrichting, waar hij mettoestemming van de Minister verbleef, teruggeplaatst in de Pompekliniek. Op volstrekt willekeurige wijze heeft de Minister de machtiging voor het verlenen van verloven aan klager ingetrokken, nadat de Minister ernstig in het nauwwas gebracht door een opeenstapeling van fouten die uiteindelijk uitmondden in de zeer betreurenswaardige ontvoering van een meisje door een ter beschikking gestelde. De Minister heeft daarbij gereageerd op de waan van de dag en debelangen van klager ondergeschikt gemaakt aan politieke koehandel.
Bij de in totaal negen aanvragen voor verlof van klager heeft de kliniek altijd melding gemaakt van zijn v.i.-datum (17 mei 2005). Het Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden (ministeriële circulaire d.d. 1 maart 2000,5012782/00/DJI) biedt de mogelijkheid voor verlof, inclusief proefverlof, ondanks het feit dat de v.i.-datum nog niet is verstreken. Dit beleid is overigens recent gewijzigd: per fax van 8 juni 2004 is aan de tbs-klinieken kenbaargemaakt dat in geval van een combinatievonnis niet meer verlof voor de v.i.-datum zal worden verleend. Het advies van de rechter als bedoeld in artikel 37 b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht heeft uitsluitend betrekking op dedatum voor opname in een tbs-inrichting. Van dit advies is om zwaarwegende redenen en na een zorgvuldige procedure afgeweken. In januari 2000 heeft het Penitentiair Selectie Centrum de Minister geadviseerd tot versnelde opname vanklager in een tbs-kliniek wegens detentieongeschiktheid van klager, waarna klager op 21 november 2000 in de Pompekliniek is geplaatst. Alle beschikbare stukken, zoals het rapport delictanalyse, de wettelijke aantekeningen, deverlofaanvragen en het verlengingsadvies, geven aan dat er geen sprake is van delict- of recidivegevaar. Het sluit niet aan bij de redengeving van de Minister en de zojuist genoemde stukken. Gedurende de periode waarin klagerverloven heeft gehad, is er geen enkele wanklank ten aanzien van zijn gedrag, het nakomen van afspraken, het contact met de kliniek en het functioneren in de maatschappij. Met steun van de kliniek, maar met name op eigen krachtheeft klager een bedrijf opgezet en is hij een samenwerkingsverband aangegaan met een gerenommeerd bedrijf. Bij zijn bedrijfsactiviteiten heeft hij bewust alle afspraken voor de regio Brabant, de vermoedelijke woonplaats van denabestaanden, structureel door anderen laten uitvoeren. Door de intrekking van zijn verloven is de samenwerkingsovereenkomst door genoemd bedrijf opgezegd en is het bedrijf van klager beëindigd. Hierdoor loopt klager financiëleschade op en wordt zijn perspectief op de arbeidsmarkt verder uitgehold.
Onrust bij de nabestaanden was logischerwijs te verwachten ongeacht het moment waarop zij zouden worden ingelicht. Belangrijk is dat de nabestaanden alsnog uitgebreid worden voorgelicht met betrekking tot de actuele situatie. Klageris bereid om daartoe alle wenselijk geachte stappen te ondernemen en/of aanvullende voorwaarden bij het verlof te accepteren. Dit in tegenstelling tot de stellige beweringen van een lid van de Tweede Kamer en een vertegenwoordigervan Slachtofferhulp in het televisieprogramma Rondom Tien dat klager de nabestaanden zou hebben bedreigd. De Minister heeft zijn besluit mede laten bepalen door de mogelijk om politieke redenen bewust aangewakkerde angst bij denabestaanden.
De Minister heeft voorts niet voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht. Klager heeft van de Minister niet een schriftelijke mededeling van de beslissing terzake ontvangen en is terzake niet gehoord. Pas toen bleek dat dePompekliniek het niet eens was met de beslissing van de Minister heeft de Minister op 11 juni 2004 besloten om de machtiging schriftelijk in te trekken. Op 15 juni 2004 heeft klager van het hoofd van de Pompekliniek een afschriftvan die beslissing van de Minister ontvangen, alsmede een schriftelijke mededeling inzake de intrekking van zijn verlof door het hoofd van de inrichting.
Klager krijgt vanaf het moment van terugmelding in de Pompekliniek berichten van de Minister met de opdracht aan de Pompekliniek om te rapporteren hoe klager daarop reageert. Kennelijk hoopt men hem zodanig te provoceren dat hijdaarop gaat reageren en men zodoende de bestreden beslissing achteraf kan legitimeren. De beslissing is genomen aan de hand van de waan van de dag. De beslissing is niet juridisch onderbouwd door de Minister. Verzocht wordt om aanklager de hoogst mogelijke tegemoetkoming aan te bieden, gelet op de ingrijpende gevolgen van de beslissing.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft op 4 juni 2004 mondeling de aan de Pompekliniek verleende machtiging tot het verlenen van verlof ingetrokken, waarna op diezelfde datum het hoofdvan de Pompekliniek het verlof van klager heeft ingetrokken. De machtiging is ingetrokken naar aanleiding van de (ongewenste) confrontatie van klager tijdens het onbegeleid verlof met een vriendin van de moeder van de slachtoffers.Dit heeft tot veel maatschappelijke onrust geleid. De vriendin heeft de moeder hierover geïnformeerd, die hierop meerdere malen contact heeft gezocht met het ministerie en met de leden van de Tweede Kamer. Ingeschat was dat de kansop een ontmoeting tussen dader en slachtoffer/nabestaanden zeer gering zou zijn. Deze inschatting heeft ertoe geleid dat het slachtoffer niet specifiek over het verlof geïnformeerd is. Dit wordt betreurd. De maatschappelijke onrust,die is ontstaan naar aanleiding van deze zaak, heeft de Minister ertoe gebracht rekening houdend met de positie van de slachtoffers en/of nabestaanden van zeer ernstige misdrijven, een aantal maatregelen te treffen. Nadat devoorzitter van de beroepscommissie beslist had om de bestreden beslissing te schorsen, is het beleid opnieuw onder de loep genomen. Bepaald is dat in geval van een combinatievonnis waarbij de rechter uitdrukkelijk heeft bepaald dattweederde van de gevangenisstraf tenuitvoergelegd dient te worden, geen tbs-verloftraject meer zal worden gestart voordat tweederde van de gevangenisstraf is verstreken. Daarnaast wordt een regeling die de informatieverstrekking aanslachtoffers en/of eventuele nabestaanden omvat nog dit jaar opgesteld. In het nieuwe verloftoetsingskader, dat zal worden geïmplementeerd vanaf 1 januari 2005, is bepaald dat slachtoffers en/of nabestaanden altijd zullen wordengeïnformeerd over onbegeleide verlofvormen indien zij bij het openbaar ministerie te kennen hebben gegeven dat zij dit wensen.
Er is viermaal telefonisch contact gelegd met de nabestaanden. Voorts is een brief geschreven, waarin geprobeerd is om een toelichting te geven. De door klager ingediende schadeclaim leent zich niet voor behandeling voor dit forum,maar kan aan de orde komen in een nader gesprek of leent zich voor behandeling door de civiele rechter.
Het is juist dat er geen behandelinhoudelijke argumenten ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing om de machtiging tot verlof in te trekken.
Namens de Minister heeft mr. [...] verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld een standpunt te formuleren met betrekking tot de hoogte van een eventueel toe te kennen tegemoetkoming. De Minister is hiertoe tot 6 oktober 2004 inde gelegenheid gesteld. Op 7 oktober 2004 heeft mr. [...] telefonisch aan het secretariaat medegedeeld dat na intern beraad is besloten om zich niet uit te spreken over (de hoogte van) een eventueel toe te kennen tegemoetkoming.
4. De beoordeling
De Minister heeft een machtiging tot onbegeleid verlof voor een aaneengesloten periode van meer dan een week verleend vanaf 2 oktober 2003. Namens de Minister is aanvankelijk aangevoerd dat achteraf bezien niet tot het afgeven vande bedoelde machtiging besloten had mogen worden in het licht van de rechterlijke uitspraak waarbij klager zowel gevangenisstraf als tbs is opgelegd. Rechterlijke adviezen omtrent het meest wenselijke ingangstijdstip van de tbshebben echter geen dwingende kracht, en – naar de beroepscommissie ambtshalve bekend is – worden in de regel niet door de Minister opgevolgd. Daarbij komt dat klager op advies van het Penitentiair Selectie Centrum wegensdetentieongeschiktheid door de Minister versneld in de Pompekliniek is geplaatst.
In het toentertijd geldende Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden van 1 maart 2000, nr. 5012782/00/DJI is ook expliciet opgenomen dat vóórafgaand aan de v.i.-datum ook proefverlof kan worden verleend aan iemand die eenlange gevangenisstraf heeft gekregen naast tbs. Dit impliceert dat de Minister op 2 oktober 2003 wel degelijk machtiging tot het verlenen van een (in casu minder ver dan proefverlof strekkend) verlof aan klager heeft mogen geven, envan een toen rechtens onjuiste beslissing in het geheel geen sprake is.
Uit de stukken en de expliciete verklaring namens de Minister ter zitting van de beroepscommissie blijkt dat er geen enkele inhoudelijke reden was voor intrekking van de afgegeven machtiging op 4 juni 2004. In de bestredenbeslissing en de daarvoor gegeven motivering klinken overwegingen van algemeen beleid en beleidswijziging – met terugwerkende kracht – door zonder dat de beslissing is toegespitst op de bijzonderheden van het individuele geval, enmet name zonder dat daarbij is betrokken hoe de verloven van klager tot dan toe waren verlopen. Niet is gebleken dat er door toedoen van klager zelf enige aanleiding is ontstaan tijdens het verlof voor intrekking van de machtigingtot het verlenen van dat verlof. Daarbij komt dat de beslissing tegen het uitdrukkelijke advies in van klagers behandelaars is genomen.
Dit brengt de beroepscommissie ertoe om de argumenten van de schorsingsvoorzitter te volgen. Naar haar oordeel dient de beslissing om de machtiging tot verlof in te trekken als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Hetberoep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing worden vernietigd.
De beroepscommissie zal, gelet op de aanmerkelijke gevolgen van de bestreden beslissing, de toe te kennen tegemoetkoming vaststellen op € 600,=, hoewel de intrekking van klagers verlof korter dan vijftien dagen heeft geduurd.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat voor wat betreft hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de naleving van de hoor- en mededelingsplicht de wet deze plicht voor de Minister niet bevat. Het hoofd van de inrichting heeftwel een dergelijke plicht met betrekking tot de na de intrekking van de ministeriële machtiging te nemen beslissing tot intrekking van het verlof. Een schending van laatstbedoelde plicht is echter niet aan de orde in het kader vanhet onderhavige beroep, dat gericht is tegen eerder vermelde beslissing van de Minister.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 november 2004
secretaris voorzitter
nummer: 04/1242/TP
betreft: [...], verder te noemen klager.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 6 september 2004, gehouden in de locatie Zoetermeer.
Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert.
Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman.
Namens de Minister van Justitie zijn drs. [...] en mr. [...] gehoord.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel is klager op 4 juni 2004 op last van de Minister van een open plaats buiten de inrichting, waar hij met toestemming van de Minister verbleef, teruggeplaatst in dePompekliniek. Op volstrekt willekeurige wijze heeft de Minister de machtiging voor het verlenen van verloven aan klager ingetrokken, nadat de Minister ernstig in het nauw was gebracht door een opeenstapeling van fouten dieuiteindelijk uitmondden in de zeer betreurenswaardige ontvoering van een meisje door een ter beschikking gestelde. De Minister heeft daarbij gereageerd op de waan van de dag en de belangen van klager ondergeschikt gemaakt aanpolitieke koehandel.
Bij de in totaal negen aanvragen voor verlof van klager heeft de kliniek altijd melding gemaakt van zijn v.i.-datum (17 mei 2005). Het Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden (ministeriële circulaire d.d. 1 maart 2000,5012782/00/DJI) biedt de mogelijkheid voor verlof, inclusief proefverlof, ondanks het feit dat de v.i.-datum nog niet is verstreken. Dit beleid is overigens recent gewijzigd: per fax van 8 juni 2004 is aan de tbs-klinieken kenbaargemaakt dat in geval van een combinatievonnis niet meer verlof voor de v.i.-datum zal worden verleend. Het advies van de rechter als bedoeld in artikel 37 b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht heeft uitsluitend betrekking op dedatum voor opname in een tbs-inrichting. Van dit advies is om zwaarwegende redenen en na een zorgvuldige procedure afgeweken. In januari 2000 heeft het Penitentiair Selectie Centrum de Minister geadviseerd tot versnelde opname vanklager in een tbs-kliniek wegens detentieongeschiktheid van klager, waarna klager op 21 november 2000 in de Pompekliniek is geplaatst. Alle beschikbare stukken, zoals het rapport delictanalyse, de wettelijke aantekeningen, deverlofaanvragen en het verlengingsadvies, geven aan dat er geen sprake is van delict- of recidivegevaar. Het sluit niet aan bij de redengeving van de Minister en de zojuist genoemde stukken. Gedurende de periode waarin klagerverloven heeft gehad, is er geen enkele wanklank ten aanzien van zijn gedrag, het nakomen van afspraken, het contact met de kliniek en het functioneren in de maatschappij. Met steun van de kliniek, maar met name op eigen krachtheeft klager een bedrijf opgezet en is hij een samenwerkingsverband aangegaan met een gerenommeerd bedrijf. Bij zijn bedrijfsactiviteiten heeft hij bewust alle afspraken voor de regio Brabant, de vermoedelijke woonplaats van denabestaanden, structureel door anderen laten uitvoeren. Door de intrekking van zijn verloven is de samenwerkingsovereenkomst door genoemd bedrijf opgezegd en is het bedrijf van klager beëindigd. Hierdoor loopt klager financiëleschade op en wordt zijn perspectief op de arbeidsmarkt verder uitgehold.
Onrust bij de nabestaanden was logischerwijs te verwachten ongeacht het moment waarop zij zouden worden ingelicht. Belangrijk is dat de nabestaanden alsnog uitgebreid worden voorgelicht met betrekking tot de actuele situatie. Klageris bereid om daartoe alle wenselijk geachte stappen te ondernemen en/of aanvullende voorwaarden bij het verlof te accepteren. Dit in tegenstelling tot de stellige beweringen van een lid van de Tweede Kamer en een vertegenwoordigervan Slachtofferhulp in het televisieprogramma Rondom Tien dat klager de nabestaanden zou hebben bedreigd. De Minister heeft zijn besluit mede laten bepalen door de mogelijk om politieke redenen bewust aangewakkerde angst bij denabestaanden.
De Minister heeft voorts niet voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht. Klager heeft van de Minister niet een schriftelijke mededeling van de beslissing terzake ontvangen en is terzake niet gehoord. Pas toen bleek dat dePompekliniek het niet eens was met de beslissing van de Minister heeft de Minister op 11 juni 2004 besloten om de machtiging schriftelijk in te trekken. Op 15 juni 2004 heeft klager van het hoofd van de Pompekliniek een afschriftvan die beslissing van de Minister ontvangen, alsmede een schriftelijke mededeling inzake de intrekking van zijn verlof door het hoofd van de inrichting.
Klager krijgt vanaf het moment van terugmelding in de Pompekliniek berichten van de Minister met de opdracht aan de Pompekliniek om te rapporteren hoe klager daarop reageert. Kennelijk hoopt men hem zodanig te provoceren dat hijdaarop gaat reageren en men zodoende de bestreden beslissing achteraf kan legitimeren. De beslissing is genomen aan de hand van de waan van de dag. De beslissing is niet juridisch onderbouwd door de Minister. Verzocht wordt om aanklager de hoogst mogelijke tegemoetkoming aan te bieden, gelet op de ingrijpende gevolgen van de beslissing.
Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De Minister heeft op 4 juni 2004 mondeling de aan de Pompekliniek verleende machtiging tot het verlenen van verlof ingetrokken, waarna op diezelfde datum het hoofd van de Pompekliniek het verlof van klager heeft ingetrokken. Demachtiging is ingetrokken naar aanleiding van de (ongewenste) confrontatie van klager tijdens het onbegeleid verlof met een vriendin van de moeder van de slachtoffers. Dit heeft tot veel maatschappelijke onrust geleid. De vriendinheeft de moeder hierover geïnformeerd, die hierop meerdere malen contact heeft gezocht met het ministerie en met de leden van de Tweede Kamer. Ingeschat was dat de kans op een ontmoeting tussen dader en slachtoffer/nabestaanden zeergering zou zijn. Deze inschatting heeft ertoe geleid dat het slachtoffer niet specifiek over het verlof geïnformeerd is. Dit wordt betreurd. De maatschappelijke onrust, die is ontstaan naar aanleiding van deze zaak, heeft deMinister ertoe gebracht rekening houdend met de positie van de slachtoffers en/of nabestaanden van zeer ernstige misdrijven, een aantal maatregelen te treffen. Nadat de voorzitter van de beroepscommissie beslist had om de bestredenbeslissing te schorsen, is het beleid opnieuw onder de loep genomen. Bepaald is dat in geval van een combinatievonnis waarbij de rechter uitdrukkelijk heeft bepaald dat tweederde van de gevangenisstraf tenuitvoergelegd dient teworden, geen tbs-verloftraject meer zal worden gestart voordat tweederde van de gevangenisstraf is verstreken. Daarnaast wordt een regeling die de informatieverstrekking aan slachtoffers en/of eventuele nabestaanden omvat nog ditjaar opgesteld. In het nieuwe verloftoetsingskader, dat zal worden geïmplementeerd vanaf 1 januari 2005, is bepaald dat slachtoffers en/of nabestaanden altijd zullen worden geïnformeerd over onbegeleide verlofvormen indien zij bijhet openbaar ministerie te kennen hebben gegeven dat zij dit wensen.
Er is viermaal telefonisch contact gelegd met de nabestaanden. Voorts is een brief geschreven, waarin geprobeerd is om een toelichting te geven. De door klager ingediende schadeclaim leent zich niet voor behandeling voor dit forum,maar kan aan de orde komen in een nader gesprek of leent zich voor behandeling door de civiele rechter. Het is juist dat er geen behandelinhoudelijke argumenten ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing om de machtiging totverlof in te trekken.
Namens de Minister heeft mr. [...] verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld een standpunt te formuleren met betrekking tot de hoogte van een eventueel toe te kennen tegemoetkoming.
secretaris voorzitter