Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1184/GA, 24 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 15/1184/GA

betreft: [klager] datum: 24 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 9 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juli 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. MacKernan, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van artikel 2 van de circulaire bezoek zonder toezicht (BZT) komt een gedetineerde pas in aanmerking voor BZT indien deze gedurende een
aaneengesloten periode van drie maanden in één of meerdere normaal beveiligde gevangenis(sen) verblijft. Bij klager speelt deze situatie niet. Na overplaatsing naar een gevangenis kan klager aan voormeld criterium voldoen. Klager heeft de aanvraag BZT
op 16 december 2014, volgens hem inclusief het vonnis, ingediend. Het afdelingshoofd heeft verklaard dat bij de aanvraag geen vonnis was gevoegd. Uit telefonische informatie van de griffie komt naar voren dat het vonnis op 16 december 2014 niet
beschikbaar was, omdat klager beroep heeft ingesteld. Aan de inrichting is alleen een extract vonnis verzonden. Dit extract vonnis is op 2 januari 2015 verwerkt. Vanaf dat moment is klager geplaatst op de lijst van gedetineerden die in aanmerking komen
voor doorplaatsing naar een gevangenis. Op 6 februari 2015 is klager overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein. Ten tijde van de bestreden beslissing van 30 december 2014 was klager nog niet onherroepelijk veroordeeld of afgestraft. In
diverse uitspraken heeft de beroepscommissie bepaald dat gedetineerden in een huis van bewaring niet in aanmerking komen voor BZT. De directeur dient verzoeken van geval tot geval te beoordelen. Daarbij zullen een rol spelen het doel van de voorlopige
hechtenis (met name onderzoeksbelang), de noodzaak van beveiliging en de duur van het verblijf. Klager is op 8 maart 2013 in het huis van bewaring van de p.i. Doetinchem geplaatst en daarna overgeplaatst naar de p.i. Arnhem-Zuid. Op 15 mei 2014 is zijn
preventieve hechtenis geschorst tot 27 oktober 2014. Ten tijde van zijn aanvraag verbleef klager nog geen twee maanden in het huis van bewaring van de p.i. Nieuwegein. Klager was dus net terug na een lange periode van schorsing. De tijdspanne van drie
maanden is nodig om een reële inschatting te kunnen maken van het veiligheidsrisico dat aan BZT is verbonden. BZT is geen recht, maar een gunst. Er zijn veiligheidsrisico’s aanwezig. Klager laat zich kennen als een man die de uiterste grenzen opzoekt
in
wat wel en niet wordt toegelaten. Hij is aantoonbaar onbetrouwbaar in zijn gedrag.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat de directeur geen individuele afweging heeft gemaakt. De directeur had ook bij de p.i. Arnhem-Zuid kunnen informeren naar klagers gedrag.
De reden voor de schorsing was dat daarmee klager in de gelegenheid gesteld kon worden zijn strafdossiers te bestuderen. Klager meent dat ook moet worden gekeken naar het strafrestant. Overigens is ook klagers aanvraag in de gevangenis om BZT
afgewezen.
Klager heeft hiertegen beklag ingediend.

3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat voor de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten:
* Klager verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Arnhem-Zuid;
* Op 15 mei 2014 is klagers preventieve hechtenis geschorst tot 27 oktober 2014;
* Vanaf 27 oktober 2014 verbleef klager in het huis van bewaring van de p.i. Nieuwegein;
* Op 1 december 2014 is klager in eerste aanleg veroordeeld; tegen dit vonnis heeft klager
hoger beroep ingesteld; zijn fictieve einddatum is vastgesteld op 14 augustus 2016;
* Op 16 december 2014 heeft klager verzocht om BZT;
* Op 30 december 2014 is klagers verzoek afgewezen;
* Op 6 februari 2015 is klager overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.

Op grond van hoofdstuk 3.8.1. van de bijlage bij de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen, zoals laatst gewijzigd bij Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 april 2014, nr. 498187/14/DJI (Stcrt 30 april 2014,
nr. 12251), kan een gedetineerde één keer per maand BZT ontvangen, indien de gedetineerde gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden in één of meerdere normaal beveiligde gevangenissen verblijft.

De beroepscommissie gaat voorbij aan het feit dat klager ten tijde van de aanvraag om BZT niet in een gevangenis maar in een huis van bewaring verbleef. In het licht van het arrest van het EHRM van 9 juli 2013 inzake Varnas vs Litouwen, klachtnummer
42615/06 en de uitspraak van de beroepscommissie van 29 augustus 2014 (14/1801/GA), zal de directeur ook in een huis van bewaring van geval tot geval het verzoek moeten beoordelen en daarbij een concreet op de verzoeker toegesneden beslissing moeten
nemen.

In het onderhavige geval constateert de beroepscommissie echter dat ten tijde van de bestreden beslissing klager nog niet drie maanden in het huis van bewaring verbleef. Klager verbleef kort voor hervatting van zijn preventieve hechtenis voor een lange
periode in vrijheid. De beroepscommissie is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waarom klager desondanks in aanmerking zou moeten komen voor BZT. Mitsdien is het beroep van de directeur gegrond. De uitspraak van de beklagrechter zal worden
vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 24 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven