Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2257/GA en 15/2402/GA, 9 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 15/2257/GA en 15/2402/GA

betreft: [klager] datum: 9 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,
en de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen de uitspraak van 8 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 oktober 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.A.M. Hendrix, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van één BZT (te vervangen door € 25,=) toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers voorlopige hechtenis is, na geschorst te zijn geweest, weer aangevangen op 27 oktober 2014. Ten tijde van de
aanvraag
BZT op 30 december 2014 verbleef klager dan ook nog geen twee maanden in een huis van bewaring.
Anders dan in RSJ 12 november 2014, 14/2483/GA zou klager, gelet op de fictieve einddatum van zijn detentie van 14 augustus 2016, na plaatsing in de gevangenis nog wel aan de termijn van drie maanden kunnen voldoen. Na ontvangst van het vonnis van de
veroordeling in eerste aanleg op 2 januari 2015 is klager geselecteerd voor een gevangenis. Op 6 februari 2015 is klager in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein geplaatst. Ten tijde van de beslissing van 30 december 2014 was klager nog niet
onherroepelijk veroordeeld/ afgestraft en stond hij nog niet op de wachtlijst voor plaatsing in een gevangenis. De directeur heeft bij haar beslissing alle belangen in ogenschouw genomen. Zij heeft ook de periode dat klagers voorlopige hechtenis was
geschorst bij haar beslissing betrokken. In de p.i. Nieuwegein komen gedetineerden één keer per zes weken in aanmerking voor BZT.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is vanaf begin december 2014 afgestraft. Klager is dan ook van mening dat hij vanaf dat moment in een
gevangenisregime had moeten verblijven. Hij kon in verband met een wachtlijst alleen nog niet in een gevangenis worden geplaatst. Aangezien hij was afgestraft is klager van mening dat hij wel in aanmerking had moeten komen voor BZT. Klager verzoekt om
een hogere tegemoetkoming van twee BZT’s nu sprake is geweest van twee verzoeken die zijn afgewezen. Het klaagschrift van 9 april 2015 is gericht tegen een afwijzing in maart 2015 en het klaagschrift van 13 april 2015 is gericht tegen een afwijzing in
april 2015. Klager was er niet van op de hoogte dat gedetineerden in de p.i. Nieuwegein één keer per zes weken in aanmerking komen voor BZT. In andere inrichtingen is dit één keer per vier weken.

3. De beoordeling
In haar uitspraak RSJ 24 juli 2015, 15/1184/GA was de afwijzing van klagers verzoek om BZT van 30 december 2014 aan de orde. Het beroep van de directeur is gegrond verklaard.

Anders dan de directeur heeft aangevoerd is thans een verzoek van 20 maart 2015 in beroep aan de orde. Uit de stukken - alsmede uit 15/1184/GA - volgt dat klager op 1 december 2014 in eerste aanleg is veroordeeld, hij tegen dit vonnis hoger beroep
heeft
ingesteld en de fictieve einddatum van zijn detentie is vastgesteld op 14 augustus 2016. Klager verbleef na afloop van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in het huis van bewaring van de p.i. Nieuwegein en is op 6 februari 2015 in de gevangenis
van de p.i. Nieuwegein geplaatst.

Op grond van hoofdstuk 3.8.1. van de bijlage bij de Regeling model huisregels penitentiaire inrichting, zoals laatst gewijzigd bij Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 april 2014, nr. 498187/14/DJI (Stcrt 30 april 2014,
12251), kan een gedetineerde één keer per maand BZT ontvangen, indien de gedetineerde gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden in één of meerdere normaal beveiligde gevangenissen verblijft.

Zoals de beroepscommissie in 15/1184/GA heeft overwogen zal de directeur van geval tot geval het verzoek moeten beoordelen en daarbij een concreet op de verzoeker toegesneden beslissing moeten nemen. Nu vast staat dat klager op 1 december 2014 in
eerste
aanleg was veroordeeld en hij derhalve vanaf dat moment in aanmerking kwam voor plaatsing in een gevangenis, acht de beroepscommissie afwijzing van klagers verzoek enkel omdat hij nog geen drie maanden in een gevangenis verbleef onredelijk en
onbillijk.
Gelet hierop is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing niet op goede gronden rust. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een hogere tegemoetkoming aan klager nu overige beslissingen tot afwijzing van verzoeken om BZT thans in beroep niet aan de orde zijn. Het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de
toegekende tegemoetkoming zal derhalve eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur en dat van klager ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven