nummer: 15/0300/GV
betreft: [klager] datum: 16 maart 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 januari 2015 genomen beslissing van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Plaatsing in een beschermde woonvorm heeft tot op heden geen doorgang gevonden omdat klager bij de instellingen waar hij is aangemeld, niet is aangenomen. Evenmin is sprake van een behandeling bij I-Psy
of zicht daar op. Klager acht het in dit stadium van zijn detentie in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Pbw althans onredelijk en onbillijk om beslissingen omtrent vrijheden af te laten hangen van een eventuele behandeling en/of plaatsing in een
beschermde woonvorm. Gegeven het feit dat klager thans een uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van twee jaar ondergaat, is sprake van een beperkt kader voor begeleiding na de einddatum van zijn detentie. Door het uitstel
van
zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (met betrekking tot een opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negen jaren) is sprake van een v.i. proeftijd van één jaar voor die zaak alsmede van een v.i.-proeftijd van één jaar voor de zaak die leidde tot
een strafoplegging van drie jaren. Gegeven die relatief beperkte periode waarin nog een strafrechtelijk kader bestaat om klager te begeleiden na zijn invrijheidstelling en de duur van zijn detentie, komt aan het resocialisatiebeginsel in het geval van
klager bijzondere waarde toe en gaat het nu niet meer aan af te wachten zonder enig concreet uitzicht op ontwikkelingen. Daartegenover staat dat klager zich gedurende zijn detentie naar behoren gedraagt en alle relevante instanties positief hebben
geadviseerd. Met betrekking tot het herhalings- of onttrekkingsgevaar ziet klager niet in waarom middels het stellen van bijzondere voorwaarden zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, bijvoorbeeld
een locatiegebod met elektronisch toezicht, dit risico niet tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad is gemeld dat men bezig is met het regelen van begeleid wonen. Tot op heden zijn aanmeldingen mislukt doordat instellingen klager hebben afgewezen. Klager verliest zijn motivatie tot begeleiding door
afwijzingen, zo valt in recente rapportage te lezen. Er is voldoende tijd om invulling te geven aan behandeling en begeleiding tijdens de huidige vrijheidsstraf en de resterende v.i.-periode. Gelet op het feit dat klager tijdens zijn detentie
recidiveerde (wederom een ernstig geweldsdelict) is het verlenen van vrijheden in deze fase van detentie – zonder behandeling– ongewenst. Ook kan de kans op recidive door het stellen van bijzondere voorwaarden onvoldoende ingeperkt worden. Klager is
op
eigen verzoek op 4 februari 2015 overgeplaatst naar de locatie De Schie. Hopelijk kan hij daar gemotiveerd worden tot behandeling.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het multidisciplinair overleg van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat klager tijdens een regimair verlof een ernstig geweldsdelict heeft gepleegd. Klager is na voornoemde regimaire verlof voortvluchtig
geweest. Er loopt een traject om klager te plaatsen in forensisch beschermd wonen. Het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Ingeschat wordt dat er een risico is op letselschade voor willekeurige personen.
Klager is kort achter elkaar veroordeeld voor een levensdelict en een vermogensdelict met geweld en vuurwapenbezit.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van tijdelijk verlof.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar, omdat de rechter heeft beslist tot uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Klagers einddatum valt op of omstreeks 4 november 2015.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Uit de stukken blijkt dat klager tijdens een regimair verlof dat inging op 11 juni 2011 een nieuw ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, niet is teruggekeerd naar de inrichting en zich vervolgens van 14 juni 2011 tot 3 juli 2011 heeft onttrokken aan
detentie. Op 3 juli 2011 is hij aangehouden en in een penitentiaire inrichting geplaatst. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de
politie en het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag kunnen rechtvaardigen gelet ook op klagers hoge recidiverisico en het feit dat er nog geen behandeling is gestart. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt daarbij op dat naarmate de einddatum van klagers detentie nadert, zijn belang bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer
in
de maatschappij steeds zwaarder zal gaan wegen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 16 maart 2015
secretaris voorzitter