Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0797/GB, 2 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/797/GB

Betreft: [Klager] datum: 2 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 25 februari 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Nederhof te Middelburg. Op 8 januari 2016 heeft de directeur van de p.i. Middelburg klager een ordemaatregel
inhoudende drie dagen intrekken/beperken verlof opgelegd, omdat klager bij een urinecontrole positief op het gebruik van harddrugs (cocaïne) werd bevonden. Op 19 januari 2016 is klager geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Middelburg, waar een
regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 11 mei is klager in de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel geplaatst.

2.2. Bij uitspraak van 5 april 2016, met nummer MB-2016-000015, van de
beklagcommissie van de p.i. Middelburg, is klagers beklag tegen de beslissing van de directeur van de p.i. Middelburg van 8 januari 2016 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de beklagcommissie is niet gebleken dat de urinecontrole in strijd met de
Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (de Regeling) is afgenomen. Voorts overweegt de beklagcommissie dat een ordemaatregel van afzondering kan worden opgelegd in afwachting van de uitslag van het herhalingsonderzoek, ook als een positieve
uitslag daarvan kan betekenen dat klager wordt voorgedragen voor herselectie naar een gesloten setting. Nu klager in een z.b.b.i. verbleef, is de vrees voor onttrekking voorafgaand aan een mogelijke herselectie reëel. Daarnaast volgt uit het
verweerschrift van de directeur van de p.i. Middelburg dat - anders dan klager stelt – ook rekening is gehouden met andere omstandigheden en niet alleen met de uitslag van de urinecontrole. De beklagcommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat
de directeur in redelijkheid tot zijn beslissing van 8 januari 2016 heeft kunnen komen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Uit de bestreden beslissing volgt dat de selectiefunctionaris een beroep op de uitkomst van een bij klager afgenomen urinecontrole doet. Klager stelt dat deze uitslag niet in zijn nadeel mag worden meegenomen, aangezien het voorschrift als omschreven
in
artikel 3, derde lid, van de Regeling, niet is nageleefd. Het visuele toezicht tijdens de controle heeft niet plaatsgevonden, zodat de uitslag niet representatief kan worden geacht. Klager verwijst naar het formulier, dat hij voor akkoord heeft
getekend, en waarin staat dat de urinecontrole op de daarin beschreven wijze is uitgevoerd. Uit dit formulier volgt echter niet dat de urinecontrole onder visueel toezicht heeft plaatsgevonden. Dit onderschrijft het standpunt van klager dat er geen
sprake was van een dergelijk toezicht. De uitvoering van de urinecontrole kan van wezenlijk belang zijn voor de rechtmatigheid van de resultaten (RSJ, 26 april 2013, 12/3789/TA, RSJ, 15 december 2008, 08/1622/GA en RSJ, 12 januari 2006, 05/2192/GA).

Gelet op het Drugsontmoedigingsbeleid zal klager de komende vier maanden niet voor fasering in aanmerking komen. Nu klagers v.i.-datum op 22 juni 2016 is gesteld, zal hij binnen de huidige detentie niet of pas in een ver gevorderd stadium aan een p.p.
kunnen deelnemen. Op dat moment zijn er weinig tot geen stappen die klager in het kader van resocialisatie kan ondernemen. Klager meent dat er sprake is van een te strikte toepassing van voornoemd beleid. De selectiefunctionaris heeft in diens
beslissing niet of onvoldoende tot uitdrukking gebracht waarom de resultaten van de urinecontrole dwingen tot de bestreden beslissing. De ontkennende houding van klager is namelijk niet meegenomen. Klager heeft te kennen gegeven dat hij geen verdovende
middelen heeft gebruikt, althans niet opzettelijk tot zich heeft genomen. Uit de relevante jurisprudentie volgt dat de houding van klager eveneens meegewogen dient te worden. Daarnaast volgt uit RSJ, 4 november 2013, 13/2786/GB dat codeïne onder
omstandigheden kan leiden tot een positieve score op cocaïne bij de urinecontrole. Niet iedere positieve score op cocaïne onderschrijft dus het daadwerkelijke gebruik van deze stof (RSJ, 9 juli 2012, 12/0517/GA). Daarom dient te worden meegewogen of en
in hoeverre sprake is van herhaald gebruik van verdovende middelen binnen detentie (RSJ, 12 juni 2014, 14/1512/GV). Een dergelijke afweging volgt niet uit de bestreden beslissing. Voorts volgt uit de jurisprudentie van de beroepscommissie dat hoe
eerder
de v.i.-datum in zicht is, hoe meer het verlenen van vrijheden is aangewezen (RSJ, 16 maart 2015, 15/0300/GV, RSJ, 6 augustus 2013, 13/2373/GV en RSJ, 9 april 2013, 13/0736/GV). Klagers v.i.-datum is echter niet meegewogen in de bestreden beslissing.
Gelet op het voorgaande meent klager dat in de bestreden beslissing niet of onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke belangen en dat voornoemde beslissing derhalve lijdt aan een motiveringsgebrek. Klager wenst te worden gehoord en
verzoekt
tevens om een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Middelburg van 19 januari 2016 volgt dat uit een urinecontrole is gebleken dat klager harddrugs heeft gebruikt. Dit is een contra-indicatie voor continuering van het verblijf in een z.b.b.i. Uit het
drugsontmoedigingsbeleid volgt dat klager naar aanleiding van zijn drugsgebruik direct teruggeplaatst dient te worden in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Klager is vervolgens conform voornoemd beleid geplaatst in de gevangenis
van
de p.i. Middelburg. Voorts is iedere gedetineerde zelf verantwoordelijk voor de beslissingen die genomen worden ten aanzien van het gebruik van drugs. Mocht in het geval van klager geen cocaïne zijn gebruikt maar een ander middel dat heeft geleid tot
een positieve score, dan is dit ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Het is namelijk niet na te gaan welk middel daadwerkelijk is gebruikt.

Navraag bij de p.i. Middelburg leert dat er, sinds de terugplaatsing op 19 januari 2016, vier urinecontroles hebben plaatsgevonden die allemaal een negatieve score lieten zien. Daarnaast heeft klager al twee keer verlof genoten met een positieve
afloop.
Nader overleg tussen de p.i. Middelburg en de selectiefunctionaris heeft er toe geleid dat er op 29 april 2016 een nieuwe beslissing is genomen om klager opnieuw in een z.b.b.i. te plaatsen. De Selectiefunctionaris verzoekt het beroep van klager
derhalve niet-ontvankelijk te verklaren nu hij geen belang meer heeft.

3.3. Naar aanleiding van de positieve urinecontrole heeft de directeur van de p.i. Middelburg in het selectieadvies van 19 januari 2016 geadviseerd klager te plaatsen in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht en wijst het niet onderbouwde verzoek van klager om te worden gehoord af.

4.2. Hoewel klager inmiddels is teruggeplaatst in een z.b.b.i. zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen nu namens klager is verzocht om een financiële tegemoetkoming.

4.3. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.4. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan gezien het drugsontmoedigingsbeleid, de uitspraak van de beklagcommissie van 5 april 2016 en het selectieadvies van 19 januari 2016 van de directeur van
de
p.i. Middelburg, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. van de locatie Nederhof positief op harddrugs
heeft gescoord bij een urinecontrole. De beroepscommissie acht voorts, op basis van de overgelegde stukken, onvoldoende aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van de urinecontrole geen visueel toezicht heeft plaatsgevonden en dat de procedure zoals
voorgeschreven in artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen daarom niet is nageleefd. De enkele omstandigheid dat de afname van het urinemonster niet onder direct visueel toezicht zou hebben plaatsgevonden, kan in dit geval
niet
tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 2 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven