Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1558/GB, 1 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1558/GB

Betreft: [klager] datum: 1 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 mei 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager was sedert 8 september 2012 gedetineerd. Hij verbleef sinds 18 januari 2016 in de locatie Roermond. Op 25 maart 2016 is klagers verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is op 2 mei 2016 ongegrond
verklaard. Inmiddels is klager op 8 juli 2016 in vrijheid gesteld.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De reden tot afwijzing lijkt slechts te zijn ingegeven door het feit dat klager zich eerder aan een detentie zou hebben onttrokken. Niet wordt gemotiveerd waarom er thans geen of onvoldoende
vertrouwen in een goede afloop van de plaatsing in een z.b.b.i. zou zijn. De onttrekking vond plaats gedurende een penitentiair programma. Het beveiligingsniveau in een z.b.b.i. is aanmerkelijk zwaarder dan ten tijde van de deelname aan een
penitentiair
programma. Klagers huidige gedrag wordt onvoldoende meegewogen. Gelet op eerdere veroordelingen in het verleden lijkt een recidiverisico verondersteld. Dit gevaar voor onttrekking zou ondervangen kunnen worden door bijvoorbeeld weekendverloven met
elektronisch toezicht. Verwezen wordt naar RSJ 23 januari 2014, 13/3556/GB, waaruit volgt dat het zich enkel eerder onttrekken aan detentie niet zonder meer voldoende is om later wederom een faseringsaanvraag te weigeren. Voorts is het vluchtgevaar
onvoldoende onderbouwd. Het feit dat klager zich jaren daarvoor aan detentie zou hebben onttrokken kan niet automatisch leiden tot de conclusie dat thans nog ernstig rekening moet worden gehouden met een onverkort vluchtgevaar. Verder was klagers
strafrestant ten tijde van het genomen besluit relatief kort. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat de naderende VI-datum moet worden meegewogen bij het verlenen van vrijheden (RSJ 16 maart 2015, 15/0300/GV, RSJ 6 augustus 2013, 13/2373/GV en RSJ 9
april 2013, 13/0736/GV). Dit is niet gebeurd. Klager stelt dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met het CJIB voor wat betreft het Terwee-vonnis. Het is voor klager moeilijker om dit aan te tonen dan dat het voor de selectiefunctionaris is om
de
juistheid van die stelling aan te tonen. Klager verzoekt om compensatie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd op grond van een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Klager heeft zich bij zijn laatste verlof onttrokken en zich lange tijd niet gemeld. Daarnaast is hij niet
ingeschreven op een GBA-adres in Nederland en bestaat er onduidelijkheid over zijn adres in België. Ten aanzien van het verlofadres zijn geen bijzondere gegevens bekend bij de politie. De reclassering heeft opgemerkt dat sprake is van een langere
periode met uiteenlopende delicten waarvoor klager met justitie in aanraking is gekomen. Er bestaat een verhoogde kans op crimineel of gewelddadig gedrag en de kans op onttrekking wordt als hoog ingeschat. De vrijhedencommissie heeft negatief
geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek.

Klager heeft zich bij een verlof op 21 februari 2013 onttrokken aan detentie. Ongeveer anderhalf jaar later is hij aangehouden in Italië. Sinds 5 november 2015 is klager in Nederland gedetineerd voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
gevangenisstraf en een aantal boetes. Ingevolge artikel 2, onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is een voorwaarde voor plaatsing in een z.b.b.i. een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk
risico. Klager heeft zich ruim anderhalf jaar onttrokken aan detentie, is naar het buitenland vertrokken en verblijft sinds enkele maanden pas weer in detentie. Het risico op onttrekking wordt dan ook hoog ingeschat. Met betrekking tot het
Terwee-vonnis
is uit telefonische navraag gebleken dat klager op 28 juni 2016 middels een spoedbetaling dit vonnis heeft betaald. De einddatum van klager komt daarmee op 8 juli 2016.

4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager reeds in vrijheid is gesteld zal het beroep van klager worden behandeld nu namens klager om compensatie is verzocht.

4.2. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3. Uit de stukken volgt dat klager zich heeft onttrokken uit detentie gedurende de periode van 21 februari 2013 tot 5 november 2015. De beroepscommissie is van oordeel dat genoemde onttrekking aan detentie, gelet op de lange duur daarvan en de
omstandigheid dat deze vrij recent heeft plaatsgevonden, een forse contra-indicatie vormt voor plaatsing in een z.b.b.i. en dat deze, mede gelet op het gegeven dat klager tijdens zijn onttrekking in het buitenland verbleef en niet beschikt over een
GBA-adres in Nederland, een afwijzing van klagers verzoek rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 1 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven