nummer: 16/2843/GA
betreft: [klager] datum: 11 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 28 juli 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De beklagcommissie heeft onvoldoende gemotiveerd waarom klager niet in aanmerking zou komen voor algemeen verlof. De reden voor weigering zou ingegeven zijn door het feit dat klager zich eerder heeft onttrokken aan detentie. Door de directeur wordt
niet
gemotiveerd waarom er op het moment van toetsing geen of onvoldoende vertrouwen zou bestaan. Klagers huidige gedrag wordt daarbij eveneens niet meegewogen alsmede zijn gemotiveerdheid. Onvoldoende blijkt waarom het verleden van klager zwaarder moet
wegen dan zijn huidige functioneren in detentie. Het gestelde vluchtgevaar is niet verder onderbouwd. Ten tijde van de aanvraag was klagers strafrestant relatief kort. De voordelen van een ontvluchting zouden niet opwegen tegen de nadelen die ten
gevolge van een dergelijke ontvluchting zouden ontstaan. Klagers naderende einddatum had moeten worden meegewogen door de directeur, dat heeft hij toen niet gedaan. Namens klager wordt ter onderbouwing voor zijn standpunt verwezen naar RSJ 16 maart
2015, 15/300/GV, RSJ 6 augustus 2013, 13/2373/GV en RSJ 9 april 2013, 13/0736/GV. Niet is onderbouwd waarom eventuele risico’s niet met bijvoorbeeld bijzondere voorwaarden zouden kunnen worden verminderd. Het vluchtgevaar is eveneens onvoldoende
onderbouwd. Een eerdere onttrekking hoeft niet zonder meer tot een afwijzing van verlof te leiden. Klager verwijst naar een uitspraak van de beklagcommissie bij de locatie Roermond van 26 augustus 2016, met kenmerk R-2016-000196, waarin het beklag
gegrond is verklaard. De daarin aan de orde zijnde klacht zag op een afwijzing van een verzoek om algemeen verlof voorafgaand aan het hier aan de orde zijnde verzoek om algemeen verlof. Het beroep zou daarom gegrond moeten worden verklaard. Klager
verzoekt toekenning van een tegemoetkoming van € 50,=. Klager wenst het beroep mondeling toe te lichten.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden,
wegens de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De einddatum van zijn detentie was 8 juli 2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verzoek om algemeen verlof van 17 juni 2016 tot en met 19 juni 2016.
Namens klager is gevraagd het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep van klager te kunnen beslissen. Het verzoek om een mondelinge behandeling zal daarom worden afgewezen.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat de bestreden beslissing van de beklagcommissie onvoldoende is gemotiveerd en dat het beroep om die reden gegrond zou moeten worden verklaard, geldt dat in beroep het beklag andermaal in volle omvang wordt
beoordeeld. Eventuele onvolkomenheden in de beslissing van de beklagcommissie hoeven daarom niet tot een gegrondverklaring van het beklag te leiden. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven omdat de beklagcommissie een klacht tegen een eerdere afwijzing van een verzoek om algemeen verlof gegrond heeft verklaard, terwijl dat verzoek was afgewezen
op
nagenoeg dezelfde gronden, geldt dat ook dit verweer niet slaagt De beslissing van de beklagcommissie waarnaar klager verwijst is genomen nadat de hier aan de orde zijnde beslissing was genomen. Ook hier geldt dat in beroep het beklag in volle omvang
wordt beoordeeld.
Omtrent klagers verlofaanvraag is advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft negatief geadviseerd omdat er – kortweg – gevreesd wordt voor ontvluchting.
Uit de omtrent klager naar voren gebrachte reclasseringsrapportage van 26 februari 2016 komt naar voren dat bij klager sprake is van een delictpatroon en dat er sprake is van een verhoogde kans op crimineel of gewelddadig gedrag. Er zou risico zijn van
het zich onttrekken aan voorwaarden omdat klager zich van 21 februari 2013 tot 5 november 2015 heeft onttrokken aan detentie en omdat eerder (in 2012) door de reclassering en de leiding van FPP De Horst werd aangegeven geen goede invulling te kunnen
geven aan contacten met klager.
De beroepscommissie merkt op dat de grond voor de vrees voor onttrekking aan voorwaarden kennelijk gestoeld is op gegevens uit 2012. De omstandigheid dat de reclassering in 2012 geen goede invulling kon geven aan contacten met klager is onvoldoende
zwaarwegend om nu nog een rol te kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of er gevreesd moet worden voor onttrekking aan de voorwaarden.
Dat laat evenwel onverlet dat er sprake is geweest van een langdurige onttrekking aan detentie, welke onttrekking is geëindigd door klagers aanhouding in en uitlevering door Italië.
Die onttrekking vormt op zichzelf bezien reeds voldoende aanleiding om een verzoek om algemeen verlof af te wijzen, ondanks de nabijheid van de einddatum van de detentie. De vraag of er al dan niet sprake is van vrees voor recidive is daarbij van
ondergeschikt belang.
Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk
en onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om een mondelinge behandeling van het beroep af.
Zij verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 oktober 2016.
secretaris voorzitter