Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3040/GA, 7 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3040/GA

betreft: [Klager] datum: 7 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Roermond,

gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft de directeur opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Een recenter beklag van klager betreffende de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof voor de periode van 17 tot 19 juni 2016 is ongegrond
verklaard door de beklagcommissie, welke uitspraak door de beroepscommissie is bevestigd (RSJ 11 oktober 2016, 16/2843/GA). De overweging van de beklagcommissie in onderhavige zaak dat het belang om met verlof te gaan zwaarder dient te wegen naarmate
de
einddatum van detentie nadert, strookt niet met de (recentere) beoordeling in voornoemde zaak. De langdurige onttrekking aan detentie vormt, ondanks klagers goede gedrag in de inrichting en naderende einddatum, een forse contra-indicatie voor
verlofverlening conform vaste jurisprudentie van de beroepscommissie. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 4, onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de
Regeling) is de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden,
wegens de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De einddatum van zijn detentie was 8 juli 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof voor de periode van 9 mei 2016 tot en met 11 mei 2016.

De schorsingsvoorzitter heeft bij uitspraak van 16 september 2016 (RSJ 16 september 2016, 16/3155/SGA) het verzoek van de directeur om schorsing van de uitspraak van de beklagcommissie van 26 augustus 2016 toegewezen voor zover daarbij aan de directeur
is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van de beklagcommissie een nieuwe beslissing te nemen.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn
terugkeer in de maatschappij. Aan de andere kant is er het algemeen belang van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klager heeft verzocht om algemeen verlof voor de verjaardag van zijn partner.
Omtrent klagers verlofaanvraag is advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft negatief geadviseerd omdat er – kort gezegd – gevreesd wordt voor ontvluchting.
Uit de reclasseringsrapportage van 26 februari 2016 is ten aanzien van het recidiverisico geconcludeerd dat bij klager sprake is van een delictpatroon. Klager heeft zich van 2013 tot 2015 onttrokken aan detentie en bij hem is zowel een werkstraf als
reclasseringstoezicht voortijdig geretourneerd. De reclassering overweegt dat in dergelijke gevallen sprake is van een verhoogde kans op crimineel of gewelddadig gedrag. Ten aanzien van het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden verwijst de
reclassering naar voormelde onttrekking aan detentie en naar het feit dat in 2012 door de reclassering en de leiding van FPP De Horst is aangegeven geen goede invulling kan worden gegeven aan contacten met klager.
De directeur heeft klagers verzoek afgewezen wegens onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof, gelet op het ernstige vermoeden van onttrekken aan detentie en een hoge kans op het onttrekken aan voorwaarden.

Met betrekking tot de vrees voor de onttrekking aan voorwaarden merkt de beroepscommissie op dat deze grond mede is gestoeld op gegevens uit 2012. De omstandigheid dat de reclassering en de leiding van FPP De Horst in 2012 geen goede invulling konden
geven aan contacten met klager is onvoldoende zwaarwegend om nu nog een rol te kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of er gevreesd moet worden voor onttrekking aan de voorwaarden.
Dat laat evenwel onverlet dat er sprake is geweest van een langdurige onttrekking aan detentie, namelijk van 21 februari 2013 tot 5 november 2015, welke onttrekking is geëindigd door klagers aanhouding in en uitlevering door Italië. De beroepscommissie
is van oordeel dat die onttrekking op zichzelf bezien een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit een afwijzing van klagers verlofaanvraag, ondanks de nabijheid van de einddatum van zijn detentie, rechtvaardigt. De vraag of er al
dan niet sprake is van vrees voor recidive is daarbij van ondergeschikt belang.

Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 7 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven