Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3721/GB, 6 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3721/GB

betreft: [ ] datum: 6 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[ ], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 november 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klagers raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers is op 15 maart 2013 door een lid van de Raad gehoord. Klager heeft, blijkens een verklaring van 15 maart 2013, afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is op 17 februari 2007 op verzoek van Nederland aangehouden in Marokko. Op 22 januari 2008 is klager door Marokko uitgeleverd aan Nederland. Hij verblijft sinds 22 februari 2008 in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft sinds 22 februari 2008 in de EBI. Bij uitspraak van 22 oktober 2012 met nummer 12/1927/GB heeft
de beroepscommissie het beroep gericht tegen de beslissing van 14 juni 2012 tot verlenging van klagers verblijf in de EBI gegrond verklaard, omdat onvoldoende duidelijk was welke externe informatie sinds de informatie van het Gedetineerden Recherche
Informatie Punt (GRIP) uit 2008 de verlenging van klagers verblijf in de EBI rechtvaardigt. De verlengingsgronden in de thans bestreden beslissing zijn exact dezelfde als in de beslissing van 14 juni 2012. Het vluchtrisico zou nu meer dan ooit aanwezig
zijn, omdat aan klager inmiddels een levenslange gevangenisstraf is opgelegd. De ernst en zwaarte van het delict zou echter nimmer een zelfstandige grond mogen vormen voor plaatsing dan wel verlenging van het verblijf in de EBI. Dit zou immers
betekenen
dat iedere levenslang gestrafte levenslang in de EBI zou moeten verblijven. Klager is in het verleden eenmaal ontvlucht. Hetgeen over de wijze van deze ontvluchting is vermeld, is echter sterk overdreven. Klager was in het ziekenhuis opgenomen. Zijn
familieleden en vrienden mochten hem niet bezoeken, maar waren erg ongerust. Een aantal van hen heeft klager bezocht via de brandtrap van het ziekenhuis. Toen alarm werd geslagen, is klager naar buiten getrokken. Het raam viel dicht en klager werd
buitengesloten. Van een door klager georganiseerde ontvluchting was geen sprake. De selectiefunctionaris stelt verder dat het GRIP desgevraagd telefonisch heeft medegedeeld dat de informatie nog steeds van kracht is en actueel is. De oude
GRIP-informatie is met slechts één telefoontje bevestigd en zou daarmee weer actueel zijn. De GRIP-informatie deugt niet en is in strijd met artikel 6 van het EVRM. In de bestreden beslissing wordt niet nader gemotiveerd waarom plaatsing van klager in
een lichter regime niet mogelijk is. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 14 februari 2013 met nummer 12/4058/GB. Klager vermoedt dat hij in de EBI wordt vastgehouden omdat hij teveel weet. Voor zijn eigen bescherming hoeft hij
in ieder geval niet in de EBI te verblijven. In de EBI is hij aangevallen door medegedetineerde B. Verder is nog steeds sprake van feitelijke onjuistheden in het selectieadvies en in de bestreden beslissing. De beroepscommissie dient deze punten nu
eens
serieus te nemen. Het klopt niet dat klager lange tijd onvindbaar was voor de Marokkaanse autoriteiten. Dit blijkt zowel uit een eerder, in 2010 overgelegde folder van de verslavingskliniek Nofelon als uit klagers strafdossier. Daarnaast klopt het niet
dat klagers familie hem uit de gevangenis in Marokko wilde bevrijden. De familie wilde slechts klagers detentieomstandigheden verlichten. Klager had niets. Hij had geld, toiletspullen en kleding nodig. In dat verband wordt verwezen naar verschillende
verslagen van telefoontaps en een deel van de pleitnotitie van klagers advocaat in zijn strafzaak. Verder is klager in 1993 niet veroordeeld tot poging tot (uitlokking van) moord met voorbedachten rade, maar voor poging tot doodslag. Ook wordt klager
ten onrechte getypeerd als sluw. Dit komt uit informatie uit 2003. Klager heeft juist een goed contact met het personeel en hij gedraagt zich goed in de inrichting. In een vorige procedure heeft de directeur gesteld dat positief gedrag van de
gedetineerde niet meeweegt bij de EBI-beslissing. In een artikel in een door DJI uitgebracht boek staat dat naar aanleiding van het bezoek van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) in 2002 is toegezegd dat goed gedrag in de EBI zal
worden betrokken bij de beslissing tot verlenging van verblijf in de EBI. Dit is weliswaar geen wettelijke regel, maar wel een toezegging die door de Minister van Justitie is gedaan aan het CPT. Er zal geen dan wel nauwelijks sprake zijn van
maatschappelijke onrust bij plaatsing van klager in een lichter regime (getuige de uitplaatsing van andere gedetineerden in dezelfde zaak). Klager heeft zich jarenlang als een modelgedetineerde gepresenteerd. Hij is slechts éénmaal – en wel zonder
geweld – ontvlucht. Klager wordt extra gestraft vanwege het feit dat hij reeds lange tijd in de EBI verblijft en hij geen contact heeft met zijn gezin, met evident schadelijke gevolgen voor zijn welzijn. Verzocht wordt de in eerdere procedures
overgelegde stukken in het dossier te voegen en te bepalen dat klager wordt geplaatst in een inrichting met een minder streng beveiligingsniveau.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de penitentiaire inrichtingen Vught van 30 mei 2012 is de detentiehistorie van klager weergegeven alsmede het verloop van de huidige detentie. Klager wordt verdacht van het uitvoeren van een aantal
liquidaties in de periode van 1993 tot en met 2006. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Het Openbaar Ministerie (OM) meent dat er sprake is van gevaar voor herhaling. Nadat klager in 2004 uit detentie was ontsnapt, is hij vrijwel meteen doorgegaan
met het aannemen van opdrachten tot moord. Een ontsnapping zou grote maatschappelijke onrust en beroering teweegbrengen.

Uit de aanvullende opmerkingen van het OM van november 2012 volgt dat het OM de kans groot acht dat klager tot een levenslange gevangenisstraf zal worden veroordeeld. Uit onderzoek is gebleken dat klagers familieleden in 2007 doende waren hem in
Marokko
uit detentie te bevrijden. Volgens het OM lijkt het reëel te veronderstellen dat wellicht nieuwe plannen worden gemaakt als klager in een lichter regime wordt geplaatst. Aangezien er geen opsporingsonderzoek meer loopt, zullen signalen die wijzen op
ontsnappingsplannen niet meer worden opgevangen. Verder heeft klager in 1994 bij een gewapende overval op politieagenten geschoten. Hij is derhalve in staat tot het gebruik van geweld tegen gezagsdragers. Ook wordt melding gemaakt van in oktober 2011
ingekomen CIE informatie waaruit blijkt dat gedetineerde M. een enorme hekel heeft aan klager en dat klager geliquideerd zal worden als hij op vrije voeten komt (een oordeel over de betrouwbaarheid kan niet worden gegeven). Klager onderhoudt geen
contact met de familieleden die eerder doende waren hem uit detentie te bevrijden. Het signaleren van nieuwe informatie ter onderbouwing van het belang van voortzetting van verblijf in de EBI is daarmee nagenoeg onmogelijk. Ontsnapping zou
maatschappelijk gezien een ramp zijn. Klager heeft met een dreigende levenslange gevangenisstraf niets te verliezen. Een inschatting met betrekking tot klagers eigen veiligheid is moeilijk te maken.

3.3. De selectiefunctionaris verwijst allereerst naar de eerder overgelegde stukken welke hebben geleid tot gegrond verklaring van het beroep bij uitspraak van 22 oktober 2012 met nummer 12/1927/GB. Naar aanleiding van deze uitspraak van de
beroepscommissie is de verlenging van klagers verblijf in de EBI opnieuw aan de orde geweest in de vergadering van de Adviescommissie EBI van 1 november 2012. De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is onverminderd aanwezig. Het
vluchtrisico is niet verminderd en is nog steeds actueel. Klager wordt verdacht van het plegen van zeer ernstige delicten. Uit de beschikbare informatie blijkt dat klager verdacht wordt lid te zijn van een criminele organisatie, welke de beschikking
heeft over geld, macht en middelen om invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens. Verder blijkt uit die informatie dat derden voornemens waren en ook daadwerkelijk pogingen hebben ondernomen om klager in Marokko uit detentie te bevrijden. Tijdens
een eerdere detentie in 2004 is klager ontvlucht uit het ziekenhuis. Klager heeft daarmee laten zien dat hij in staat is organisatorisch invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens met hulp van buitenaf. Vanwege de verdenking van een grote
hoeveelheid moorden en veroordelingen voor eerdere geweldsdelicten kan er van worden uitgegaan dat er sprake is van gevaar voor herhaling. Na zijn ontvluchting in 2004 heeft klager meteen opdrachten aangenomen voor het plegen van moorden om geld te
verdienen. Bij ontvluchting zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en een zeer ernstig geschokte rechtsorde, omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zal maken aan het plegen
van soortgelijke zeer ernstige delicten. Hij is een bewezen recidivist. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 22 oktober 2012 geoordeeld dat de informatie waarop de beslissing van 14 juni 2012 is gebaseerd niet recent is. Dat deze informatie
stamt uit 2008 en uit juni 2011 (en overigens is herbevestigd in december 2011, juni 2012 en november 2012), betekent echter niet dat deze informatie geen actuele waarde meer zou hebben. In aanvulling daarop wordt verwezen naar een rapport van het OM
van november 2012. De actualiteit bestaat niet uit de recentheid van de informatie, maar uit het feit dat het risico als bedoeld in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden nog immer actueel is. Het is inherent
aan klagers verblijf in de EBI en het aldaar gevoerde regime dat geen recente informatie meer voorhanden is. Klagers plaatsing in de EBI en de op grond van die plaatsing getroffen toezichtmaatregelen hebben immers tot doel iedere mogelijke aanwijzing
tot een ontvluchting en/of voortzetting van criminele activiteiten vroegtijdig te signaleren dan wel te voorkomen. De actualiteit van het risico wordt tevens ingegeven door het feit dat het OM een levenslange gevangenisstraf tegen klager heeft geëist.
Naar verwachting zal de rechtbank op 29 januari 2013 uitspraak doen.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt dat uitgangspunt in de wet (artikel 2, vierde lid, van de Pbw) is, dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt aan geen andere
beperkingen
worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk is.

Dit uitgangspunt van “minimale beperkingen” geldt in beginsel voor alle gedetineerden (inclusief tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde gedetineerden). Telkens zal, wanneer een uitzondering wordt gemaakt op dit uitgangspunt, onderbouwd en
gemotiveerd moeten worden waarom de noodzaak voor verdergaande beperkingen aanwezig is en waarom niet kan worden volstaan met een andere, qua beperkingen in het regime minder vergaande wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel.
Bij het voortduren van eventuele beperkingen dient de uitvoerende instantie wederom gemotiveerd aan te geven op grond waarvan nog steeds niet volstaan kan worden met minder vergaande beperkingen. Zeker bij langdurige vrijheidsstraffen dient
inzichtelijk
te worden gemaakt welk detentietraject men voor ogen heeft, aan welke vereisten een gedetineerde moet voldoen om het traject te doorlopen en welke stappen men denkt te nemen om dat traject te realiseren. Een en ander met het oog op het – met
inachtneming van uit beveiliging van de maatschappij en handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting benodigde maatregelen – bieden van perspectief aan de gedetineerde en (indien aan de orde) op het voorbereiden van een verantwoorde terugkeer
van de gedetineerde in de samenleving.

4.5. Zonder twijfel is dat de plaatsing van een gedetineerde in de EBI een uitzondering maakt op het hiervoor vermelde uitgangspunt. Het in de EBI geldende regime kan als zeer restrictief en beperkend voor de gedetineerde die daar wordt geplaatst
worden gekenschetst. Om die reden zal bij voorgenomen plaatsing van een gedetineerde in deze inrichting kritisch getoetst moeten worden of voldaan is aan de in artikel 6 van de Regeling vermelde criteria voor plaatsing. Daarbij dient zoveel mogelijk
actuele, concrete en met feiten onderbouwde informatie te worden betrokken.

Gelet op de gevolgen van plaatsing in de EBI voor een gedetineerde moet, bij een alsmaar voortdurende verblijfsduur in de EBI, een groter belang worden gehecht aan de actualiteit, concreetheid en volledigheid alsmede de betrouwbaarheid van de
overgelegde informatie. Daarenboven dient, zoals hiervoor al in algemene zin is aangegeven, gemotiveerd te worden waarom niet kan worden volstaan met toepassing van minder vergaande beperkingen en mag worden verwacht dat men inzicht geeft in het
detentietraject dat men voor ogen heeft voor de betreffende gedetineerde.

Het enkele gegeven dat bij eerste plaatsing in de EBI geoordeeld wordt dat een gedetineerde bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt (waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is), brengt, het voorgaande in
ogenschouw nemende, nog niet met zich dat verlenging van de plaatsing in de EBI alleen daarom al dient plaats te vinden. Er is geen sprake van dat het adagium “eens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, altijd een onaanvaardbaar maatschappelijk
risico” opgeld zou doen. Ook ten aanzien van de gedetineerden die op grond van dit criterium in de EBI zijn geplaatst, dient daarom telkens in het licht van het uitgangspunt van de wet te worden beoordeeld of die plaatsing in de EBI nog wel
proportioneel en nodig is of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) volstaan kan worden met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime.
Daarbij overweegt de beroepscommissie dat, hoewel van ondergeschikt belang, het al dan niet bestaan van vluchtrisico wel degelijk relevant kan zijn en dat dat risico, als daarvan volgens de uitvoerende instantie sprake zou zijn, om die reden ook met
concrete feiten of omstandigheden en met (actuele) informatie dient te worden onderbouwd.

4.6. Klager is op 29 januari 2013 in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Hij heeft op 8 februari 2013 hoger beroep ingesteld.

4.7. Bij uitspraak van 28 maart 2011 (10/3869/GB) heeft de beroepscommissie overwogen dat er sinds de GRIP-informatie uit 2008 geen nieuwe externe informatie is, behoudens de positieve gedragsrapportage omtrent klagers verblijf in de EBI.
Onduidelijk
is welk advies de directeur van de EBI aan de selectiefunctionaris heeft uitgebracht. Bovendien heeft de beroepscommissie nog opgemerkt dat hetgeen door en namens klager is opgemerkt aan gewicht wint naarmate de tijd verstrijkt zonder dat nieuwe
externe
informatie kan worden overgelegd. Het beroep is vervolgens ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 juni 2012 (12/76/GB) heeft de beroepscommissie wederom een beslissing genomen op het beroep van klager tegen de beslissing van de selectiefunctionaris
om het verblijf in de EBI te verlengen en komt zij nogmaals tot ongegrond verklaring van het beroep.

4.8. Bij uitspraak van 22 oktober 2012 (12/1927/GB) heeft de beroepscommissie het beroep gericht tegen de beslissing van 14 juni 2012 tot verlenging van klagers verblijf in de EBI gegrond verklaard. De beroepscommissie oordeelde dat onvoldoende
duidelijk is geworden welke nieuwe externe informatie sinds de GRIP-informatie uit 2008 de verlenging van klagers verblijf in de EBI rechtvaardigt en dat onvoldoende met recente feitelijke informatie is onderbouwd dat klager thans (nog) een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De beslissing van 14 juni 2012 is vernietigd en de selectiefunctionaris is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, hetgeen heeft geleid tot de thans bestreden beslissing.

4.9. De beroepscommissie overweegt ten aanzien daarvan als volgt. Klager verblijft ruim vijf jaar in de EBI. De thans bestreden beslissing is grotendeels gebaseerd op dezelfde informatie als de beslissing van 14 juni 2012. Ten aanzien hiervan heeft
de beroepscommissie reeds geoordeeld dat daarin onvoldoende is onderbouwd dat klager (nog) een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Het advies van het OM van november 2012 waarin onder meer is vermeld dat klagers familie in 2007 voornemens zou
zijn geweest hem uit zijn detentiesituatie in Marokko te bevrijden (hetgeen door klager gemotiveerd wordt betwist), leidt niet tot een ander oordeel nu ook deze informatie naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende actueel en concreet is om
verlenging van klagers verblijf in de EBI te rechtvaardigen. Met de thans ter beschikking staande gegevens, waarbij in aanmerking is genomen dat klager inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wordt onvoldoende
duidelijk gemaakt waarom klager, al dan niet onder toepassing van specifieke (GVM-)maatregelen, niet in een inrichting met een minder uitgebreid beveiligingsniveau dan de EBI kan worden geplaatst. Uit het voorgaande volgt dat de beslissing klagers
verblijf in de EBI te verlengen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De
selectiefunctionaris zal worden opgedragen binnen een termijn van drie weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie is van oordeel dat de nieuwe beslissing in ieder geval dient in te houden plaatsing van
klager uit de EBI. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 6 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven