Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3869/GB, 28 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3869/GB

betreft: [klager] datum: 28 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman voornoemd, op 25 februari 2011 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is op 17 februari 2007 op verzoek van Nederland aangehouden in Marokko. Op 22 januari 2008 is klager door Marokko uitgeleverd aan Nederland. Hij verblijft sinds 22 februari 2008 in het huis van bewaring van de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Het gaat op zich goed met klager maar hij vindt het niet fijn dat zijn verblijf in de EBI is verlengd. Hij wil in een reguliere inrichting geplaatst worden. Er is geen vluchtgevaar ten aanzien van klager, maar het is voor hem onmogelijk om de
beweringen
van de selectiefunctionaris te weerleggen.
Namens klager wordt het beroep aan de hand van een pleitnotitie, die wordt overgelegd, toegelicht. In de pleitnotitie staan puntsgewijs de volgende argumenten:
-klager is door de selectiefunctionaris als vluchtgevaarlijk gekwalificeerd. Dat is niet extreem vluchtgevaarlijk zoals in artikel 6 onder 1 van de Regeling plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) staat als grond voor een
EBI-plaatsing. Uit de wijze waarop klager in het verleden een keer uit een ziekenhuis is ontsnapt, zonder geweld, kan niet worden afgeleid dat hij extreem vluchtgevaarlijk is. Er is geen recente Grip-informatie waaruit blijkt van (extreme)
vluchtgevaarlijkheid
-de grond voor de EBI-plaatsing is, gezien de motivering van de selectiefunctionaris, artikel 6 onder 2 van de Regeling: klager vormt bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico
-klager wordt verdacht van ernstige delicten met veel publiciteit. De reden voor het in het leven roepen van de EBI destijds is echter geweest een aantal gewelddadige ontvluchtingen door zware criminelen middels gijzeling van personeel en veelal met
hulp van buitenaf in de beginjaren 90. Om deze gewelddadige ontvluchtingen tegen te gaan, is het zeer strenge EBI-regime in het leven geroepen. Onder druk van de publieke opinie is een tendens waar te nemen tot veel snellere plaatsing in de EBI dan
enkele jaren geleden. Toen lag plaatsing vanwege een enkele ontvluchting zonder geweld niet voor de hand. Nu verblijft klager in de EBI slechts op grond van verdenking van ernstige feiten, terwijl van extreem vluchtgevaar niet kan worden gesproken
-het feit dat klager wordt verdacht van ernstige delicten die somt de pers halen, is niet voldoende om de verlenging van zijn verblijf in de EBI te rechtvaardigen. Actuele betrouwbare informatie met betrekking tot plannen van klager om na een
ontvluchting ernstige delicten te begaan ontbreekt
-eerder is Grip-informatie ingebracht waaruit zou moeten blijken dat klager voorbereidingshandelingen zou treffen om liquidaties te plegen waarbij hij meerdere vuurwapens zou gebruiken. Over de herkomst van deze mededelingen kon om zwaarwegende redenen
geen mededelingen worden gedaan. Een oordeel over de betrouwbaarheid kon eveneens niet worden gegeven. Voor zover die verklaringen afkomstig zijn van de kroongetuige [...], vallen grote vraagtekens te zetten bij de betrouwbaarheid van die getuige. In
de
beslissing van de selectiefunctionaris wordt dergelijke informatie thans niet meer naar voren gebracht
-de selectiefunctionaris voert aan dat er gevaar bestaat dat klager geliquideerd wordt vanwege door hem afgelegde verklaringen over medeverdachten. Hiervoor wordt geen enkele onderbouwing gegeven, laat staan dat gebleken is dat de informatie
geverifieerd en betrouwbaar is. Klager heeft op tal van punten juist ontlastende verklaringen over medeverdachten afgelegd. Een medeverdachte van klager die ook geruime tijd in de EBI heeft gezeten vanwege onder meer liquidatiegevaar, is enkele maanden
geleden uit de EBI in vrijheid gesteld. Cru gezegd, hij leeft nog en van effectuering van het dreigende gevaar is derhalve niet gebleken. De medeverdachte [...]. verbleef in voorarrest op basis van verklaringen van de kroongetuige. Zijn
invrijheidstelling zegt iets over de betrouwbaarheid van de kroongetuige
-een EBI-plaatsing betekent een verblijf in het zwaarste regime in Nederland waarvan het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft beslist dat bepaalde aspecten daarvan inhumaan en vernederend zijn. Niet nader is gemotiveerd waarom klager niet in
een normaal huis van bewaring bijvoorbeeld met een aantal extra beperkingen zou kunnen verblijven, zoals gebruikelijk is bij ex EBI-gedetineerden dan wel gedetineerden die op de lijst GVM staan?
-dat het goed gaat met klager wil niet zeggen dat hij het verblijf in de EBI niet zwaar vindt. Dat is wel degelijk zo omdat hij het zijn vriendin en kinderen niet wil aandoen om hem, slechts zichtbaar achter glas, te bezoeken. Hij heeft ze daarom al
ongeveer vier jaar niet gezien
-niet dan wel onvoldoende is op basis van actuele en betrouwbare informatie gebleken dat er reden is om klagers verblijf in de EBI te verlengen. Een langer verblijf van klager in de EBI is inhumaan. Overplaatsing naar een milder regime is geïndiceerd.
Voor zover al sprake is van vluchtgevaar of een ernstig maatschappelijk risico, kunnen de daaraan verbonden risico’s bij plaatsing in een milder regime afgedekt worden met het treffen van maatregelen (zie de lijst GVM)

Desgevraagd geeft klager aan dat de volgende zitting in zijn strafzaak staat gepland op 15 maart 2011.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 14 december 2010 staat onder meer informatie over de detentiehistorie van klager en het verloop van de huidige detentie. Klager wordt verdacht van het uitvoeren van een aantal liquidaties
in de periode van 1993 tot en met 2006. Hij staat sinds 13 februari 2008 op de lijst GVM met de aantekening extreem. Klagers gedrag is goed.

3.3. De selectiefunctionaris verwijst allereerst naar de stukken die leidden tot de ongegrondverklaring van het beroep van 15 november 2010. De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de
Adviescommissie EBI op 16 december 2010 naar aanleiding van een voorstel van 14 december 2010 van de directeur van de EBI. Uit de beschikbare informatie bleek onder meer dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Ter zake wordt
verwezen
naar eerder verzonden brieven aan klager in 2008, 2009 en 2010. Klager werd op 22 januari 2008 door Marokko uitgeleverd aan Nederland omdat hij verdacht wordt van zeer ernstige delictplegingen, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en tot een
zeer ernstig geschokte rechtsorde. Als gevolg daarvan bestaat de mogelijkheid dat klager zal worden geconfronteerd met een gevangenisstraf van zeer lange duur. De delicten waarvan klager wordt verdacht zijn en worden uitvoerig in de media belicht. In
de
maand augustus 2008 gaf klager aan veel geluk te hebben gehad bij verschillende schietpartijen. In dit verband is gebleken dat klager bekend is met het gegeven dat hij nog altijd een kogel in een van zijn longen heeft. Ten aanzien van klager is sprake
van gevaar voor liquidatie omdat hij ten opzichte van een aantal medeverdachten verklaringen heeft afgelegd. Uitvoering van voornemens daartoe zou er onder meer toe leiden dat sprake zou zijn van het plegen van zeer ernstige geweldsdelicten. In geval
van ontvluchting van klager zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, ook omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zou maken aan het plegen van soortgelijke, zeer ernstige delicten als waarvan hij thans
wordt verdacht. Gezien het vorenstaande adviseerde de Adviescommissie EBI om klagers verblijf in de EBI (h.v.b.) te verlengen. De selectiefunctionaris besloot daartoe bij brief van 20 december 2010. Klager weigerde de selectiefunctionaris voorafgaand
aan de beslissing te spreken.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie constateert dat er sinds de GRIP-informatie uit 2008 geen nieuwe externe informatie is, behoudens gedragsrapportage omtrent klagers verblijf in de EBI. Die gedragsrapportage is positief. Het is onduidelijk welk advies de
directeur van de EBI aan de selectiefunctionaris heeft uitgebracht.
Klager, die zich in voorlopige hechtenis bevindt in afwachting van de beslissing van de rechtbank in zijn strafzaak, wordt ervan verdacht (actief) betrokken te zijn geweest bij een aantal liquidaties in het Nederlandse criminele circuit. Die strafbare
feiten zijn gepleegd in de periode van 1993 tot 2006. Klager kon pas na intensief internationaal onderzoek in 2007 in Marokko worden aangehouden, waarna hij in januari 2008 is uitgeleverd aan Nederland. Klager is nog steeds preventief gehecht voor een
omvangrijke en ingewikkelde strafzaak die veel media-aandacht krijgt. Mede uit de eerdergenoemde GRIP-informatie uit 2008 komt naar voren dat klager bij een eventuele ontvluchting een maatschappelijk risico vormt. Het risico is dat gevreesd moet worden
voor liquidaties in het criminele circuit. Klager heeft zich in 2004 aan een eerdere detentie onttrokken met hulp van buitenaf en kon pas na een maand weer worden aangehouden.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat ook thans nog in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar
maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt nog op dat hetgeen door en namens klager is opgemerkt aan gewicht wint naarmate de tijd verstrijkt zonder dat nieuwe externe informatie kan worden overgelegd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 28 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven