Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2007/GB, 19 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2007/GB

betreft: [klager] datum: 19 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.L.J. Janssen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juni 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager en zijn raadsman mr. S.L.J. Jansen zijn in de gelegenheid gesteld om op 26 augustus 2011 door een lid van de Raad te worden gehoord. Klagers raadman heeft schriftelijk meegedeeld dat klager en de raadsman van die gelegenheid geen gebruik wensten
te maken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is op 17 februari 2007 op verzoek van Nederland aangehouden in Marokko. Op 22 januari 2008 is klager door Marokko uitgeleverd aan Nederland. Hij verblijft sinds 22 februari 2008 in het huis van bewaring van de EBI.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Uit de onderhavige beslissing valt af te leiden dat er inmiddels geen enkele afweging of inhoudelijke toets meer plaats heeft. De tekst van de beslissing is exact gelijk aan die van de vorige verlengingsbeslissing van 20 december 2010. De data vermeld
in de beslissing zijn zelfs niet aangepast. Dit tekent de volstrekt automatische wijze, waarop deze beslissingen in het algemeen worden genomen en de volstrekt automatische wijze, waarop de verlenging in klagers zaak kennelijk tot stand is gekomen. Van
een daadwerkelijke inhoudelijke toetsing is kennelijk op geen enkel moment sprake. Dit klemt te meer nu niet ter discussie staat dat plaatsing in de EBI voor een gedetineerde zeer ingrijpend is. De EBI behelst het meest restrictieve regime dat in
Nederland bestaat met een zeer beperkte mate van bewegingsvrijheid voor een gedetineerde en dat door gedetineerden als uiterst zwaar wordt ervaren. Juist met het oog hierop dient de procedure voorafgaand aan de EBI-plaatsing en de verlengingsprocedure
nauwgezet te worden gevolgd. Naar het oordeel van klager is de procedure in zijn geval niet zorgvuldig geweest. Niet voldaan is aan de in artikel 26 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden vermelde eisen en er heeft geen
enkele daadwerkelijke belangenafweging of toetsing van de diverse criteria plaatsgevonden.
Op 22 augustus 2011 heeft de beklagcommissie het beklag dat klager heeft ingediend naar aanleiding van de handelwijze in de EBI ten aanzien van een geweldsincident tussen klager en de medegedetineerde de heer B. deels gegrond verklaard. De plaatsing in
de EBI is nauw verweven met de achtergrond van dit beklag, nu als grondslag voor de EBI-plaatsing onder andere prominent wordt gewezen op het feit dat klager gevaar zou kunnen lopen in een reguliere setting en met het oog op dat gevaar in de EBI moet
verblijven. Dit terwijl juist de beleidsregels van de EBI onder omstandigheden een risico voor hem kunnen opleveren, waar dat risico in een normale setting niet zou bestaan of in ieder geval aanzienlijk minder omvangrijk zou zijn. Klager wenst de
uitspraak van de beklagcommissie een rol te laten spelen bij de behandeling van het onderhavige beroep. Verzocht wordt om de verlengingsbeslissing te vernietigen en te bepalen dat klager in een regulier regime wordt geplaatst.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 8 juni 2011 staat onder meer dat klager sinds 22 februari 2008 in de EBI verblijft. Hij is op 22 januari 2008 uitgeleverd aan Nederland en hij staat sinds 13 februari 2008 op de lijst GVM
met de aantekening extreem. Klager wordt verdacht van het uitvoeren van een aantal liquidaties in de periode van 1993 tot en met 2006. Uit GRIP-rapportage volgt dat klager tijdens een eerdere detentie is ontvlucht en dat klager de classificatie
vuurwapengevaarlijk heeft. Er is liquidatiegevaar richting klager. Het strafproces ter zake van de verdenking van betrokkenheid bij liquidaties loopt nog steeds.
Het Openbaar Ministerie heeft op 10 juni 2011 meegedeeld dat vanwege de verdenking van een grote hoeveelheid moorden in de loop van een groot aantal jaren en veroordelingen voor eerdere geweldsdelicten, waarbij door klager bij een gewapende overval is
geschoten op de politie, ervan uit kan worden gegaan dat er sprake is van gevaar voor herhaling. In het onderzoek is verklaard dat klager nadat hij in 2004 uit detentie was ontsnapt vrijwel meteen met door hem aangenomen opdrachten tot moord aan het
werk is gegaan.
Een ontsnapping zou grote maatschappelijke onrust en beroering teweeg brengen. Gelet hierop en de actualiteit van de strafzaak behoort klager nog altijd tot de doelgroep waarvoor de EBI in het leven is geroepen.
Tijdens een incident met gedetineerde B. in mei 2011 heeft klager de-escalerend en niet agressief gehandeld.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bij schrijven van 14 juli 2011 het volgende - zakelijk weergegeven - bericht. Hij heeft allereerst verwezen naar de stukken die op 28 maart 2011 hebben geleid tot de ongegrondverklaring van klagers eerdere beroep
10/3869/GB.
De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de Adviescommissie EBI op 16 juni 2011 naar aanleiding van een voorstel van 8 juni 2011 van de directeur van de EBI. Uit de beschikbare informatie
bleek onder meer dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Ter zake wordt verwezen naar eerder verzonden brieven aan klager in 2008, 2009 en 2010.
Klager werd op 22 januari 2008 door Marokko uitgeleverd aan Nederland, omdat hij verdacht wordt van zeer ernstige delictplegingen, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en tot een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Als gevolg daarvan bestaat de
mogelijkheid dat klager zal worden geconfronteerd met een gevangenisstraf van zeer lange duur. De delicten waarvan klager wordt verdacht, zijn en worden uitvoerig in de media belicht.
In de maand augustus 2008 gaf klager aan veel geluk te hebben gehad bij verschillende schietpartijen. In dit verband is gebleken dat klager bekend is met het gegeven dat hij nog altijd een kogel in een van zijn longen heeft. Ten aanzien van klager is
sprake van gevaar voor liquidatie, omdat hij over een aantal medeverdachten verklaringen heeft afgelegd. Uitvoering van voornemens daartoe zou er onder meer toe leiden dat sprake zou zijn van het plegen van zeer ernstige geweldsdelicten.
Uit actuele aanvullende informatie van 10 juni 2011 is gebleken dat een van de gronden voor de voorlopige hechtenis van klager de geschokte rechtsorde is. Vanwege de verdenking van een grote hoeveelheid moorden gepleegd in de loop van een groot aantal
jaren en veroordelingen voor eerdere geweldsdelicten (onder andere een gewapende overval, waarbij door klager is geschoten op de politie) kan ervan uit worden gegaan dat er sprake is van gevaar voor herhaling. In het onderzoek is verklaard dat klager
nadat hij in 2004 uit detentie was ontsnapt vrijwel meteen met door hem aangenomen opdrachten tot moord aan de slag is gegaan. In geval van ontvluchting van klager zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke
onrust en van een zeer ernstig geschokte rechtsorde, ook omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zou maken aan het plegen van soortgelijke zeer ernstige incidenten als waar hij thans van wordt verdacht.
In de brief van 24 juni 2011 zijn abusievelijk verkeerde data vermeld. Waar de raadsman aangeeft dat een en ander consequenties zou hebben gehad voor de zorgvuldigheid van de besluitvorming, wordt gesteld dat daar geen sprake van is (geweest).

3.4. Het secretariaat van de Raad heeft de uitspraak van de beklagcommissie bij de p.i. Vught, waarnaar klagers raadsman onder 3.1 verwijst, opgevraagd en ontvangen op 13 september 2011. Uit de uitspraak volgt dat klagers klacht die inhoudt dat
medewerkers van de p.i. niet adequaat hebben ingegrepen toen hij werd aangevallen door een medegedetineerde, ongegrond is verklaard en dat klagers klacht gericht tegen de beslissing om de betreffende gedetineerde op dezelfde afdeling als waar klager
verblijft, te plaatsen en deze tegelijkertijd met klager te laten luchten, door de beklagcommissie gegrond is verklaard. Klager is ter zake een tegemoetkoming van € 25,= toegekend. Een afschrift van de uitspraak is toegestuurd aan klager, zijn raadsman
en de selectiefunctionaris.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Klager, die zich in voorlopige hechtenis bevindt in afwachting van de uitspraak in eerste aanleg in zijn strafzaak, wordt verdacht van actieve betrokkenheid bij liquidaties in het Nederlandse criminele circuit die in de periode van 1993 tot
2006
hebben plaatsgevonden. Klager is in 2007 in Marokko aangehouden, waarna hij in januari 2008 is uitgeleverd aan Nederland. Klager is thans nog steeds preventief gehecht voor een omvangrijke en ingewikkelde strafzaak die veel media-aandacht krijgt. Uit
GRIP-informatie uit 2008 komt naar voren dat klager bij een eventuele ontvluchting een maatschappelijk risico vormt omdat gevreesd moet worden voor liquidaties in het criminele circuit. Klager heeft zich in 2004 aan een eerdere detentie onttrokken met
hulp van buitenaf en kon pas na een maand weer worden aangehouden. Uit informatie van het Openbaar Ministerie van juni 2011 volgt dat klager bij een overval op de politie heeft geschoten en dat in het strafrechtelijk onderzoek is verklaard dat klager
nadat hij in 2004 uit detentie was ontsnapt, vrijwel meteen met door hem aangenomen opdrachten tot moord aan de slag is gegaan.

4.5. Door de raadsman is verwezen naar de uitspraak van de beklagcommissie nummer VU 2011/000944 van 6 september 2011. Klagers klacht die gericht was tegen de beslissing om klager op dezelfde afdeling te laten verblijven en te laten luchten met een
medegedetineerde die hem eerder had aangevallen, is door de beklagcommissie gegrond verklaard.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het onderwerp van dit beklag als incident worden aangemerkt en kan de gegrondverklaring van het beklag niet tot de conclusie leiden dat klager in een reguliere setting geen risico zou lopen of dat dit risico
aanzienlijk minder omvangrijk zou zijn.

4.6. De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar
maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven