Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2354/GB, 14 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/2354/GB

Betreft: [klager] datum: 14 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.J. Much, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 juli 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 21 augustus 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de gevangenis van de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 3 juli 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de Sentro di Detenhon i Korekshon Korsou (SDKK) te Curaçao. Op 26 januari 2015 is hij op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de penitentiaire inrichting Vught geplaatst, van
waaruit hij op 10 februari 2015 is geplaatst in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. In de kern gaat het erom dat er, sinds de plaatsing van klager in de EBI, geen nieuwe informatie bijgekomen is. Er wordt slechts verwezen naar de memo van het korps
politie Curaçao van 18 december 2014. Verlenging van het verblijf in de EBI zou gerechtvaardigd zijn, omdat op Curacao het onderzoek naar de vermeende ontsnapping nog niet afgerond zou zijn. De vermeende ontsnapping is gebaseerd op de verklaring van
één
verdachte. Deze verdachte verklaart niets over klager, maar over een medegedetineerde op Curaçao. De enige link tussen klager en het (volgens voornoemde medegedetineerde) vermeende brein achter de ontsnapping is het feit dat ze op dezelfde afdeling
verbleven. In de bestreden beslissing wordt gespeculeerd dat klager het brein zou zijn, maar dit volgt nergens uit. Het onderzoek loopt al ruim tien maanden. Verwezen wordt naar de uitspraak RSJ 29 januari 2015, 14/4119/GB. Iemand een jaar lang in de
EBI laten verblijven op basis van vage, niet verifieerbare speculaties zou volstrekt disproportioneel zijn. Verwezen wordt naar de uitspraak RSJ 6 juni 2013, 12/3721/GB. Personen die een gevangenisstraf ondergaan mogen, op grond van artikel 2 van de
Pbw, aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke noodzakelijk zijn. Plaatsing in de EBI maakt onmiskenbaar een uitzondering op dit uitgangspunt. Bij plaatsing in de EBI zal derhalve kritisch getoetst moeten worden of voldaan is aan de
criteria voor plaatsing. Hierbij dient zoveel mogelijk actuele, concrete en met feiten onderbouwde informatie te worden betrokken. Er moet daarnaast onderbouwd en gemotiveerd worden aangegeven waarom de noodzaak voor plaatsing in de EBI aanwezig is en
waarom niet kan worden volstaan met een andere, minder vergaande, wijze van tenuitvoerlegging. Het voortgezet verblijf in de EBI wordt in dit geval op grond van vage speculaties noodzakelijk geacht. Ook wordt niet gemotiveerd aangegeven waarom niet kan
worden volstaan met plaatsing in een minder vergaand regime. Klager hoeft niet terug naar Curaçao, maar neemt genoegen met plaatsing in een normaal regime in Nederland. Niet valt in te zien waarom dit niet zou kunnen. De dreiging tot ontsnapping
bestond
niet in Nederland, maar op de Antillen. Daar komt bij dat al helemaal niet is gebleken dat de dreiging nog steeds actueel zou zijn. Gelet op het feit dat de dreiging na al die maanden nog steeds niet is gegrond op actuele en concrete informatie, maar
gebaseerd is op speculaties, had, voor wat de verlenging betreft, moeten worden gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met plaatsing in een normaal regime in Nederland.
Klager is overigens niet veroordeeld voor moord, maar voor poging tot moord. Inmiddels heeft klager een fors gedeelte van zijn straf uitgezeten. Dit maakt dat de huidige situatie anders is dan ten tijde van de ontsnapping in 2001.
Klagers v.i.-datum moet worden ingekort, omdat hij 25 maanden in voorarrest heeft gezeten in Venezuela. Hij wordt het liefst in Venezuela geplaatst, aangezien zijn familie daar woont. Zijn gezondheid is op dit moment goed. Hij heeft beperkt telefonisch
contact met zijn familie in Venezuela en het telefooncontact met zijn advocaat uit Venezuela is inmiddels geweigerd. Detentie in Nederland vindt hij prima, maar het regime waar hij in zit niet. De cursus Mandarijn waar hij in april om heeft verzocht,
is
nog niet van de grond gekomen. Klager heeft geen contact met de personen waarmee hij gedetineerd zat in Curaçao. Hij zou graag normaal contact met zijn moeder en zijn geliefde hebben. Nu heeft klager bezoek achter glas.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar wegens moord. Op 24 maart 2001 is hij samen met een groep gedetineerden
ontsnapt
uit de SDKK. Hij vluchtte naar Venezuela. Via Interpol werd een internationaal opsporingsbevel uitgevaardigd. Klager is meer dan tien jaar voortvluchtig geweest. Op 3 juli 2012 is hij gearresteerd en weer ingesloten.

Op 15 oktober 2014 werd een handgranaat geworpen op een woonhuis in Curaçao. Onderzoek wees uit dat een medegedetineerde van klager de opdrachtgever was en dat deze gedetineerde voornemens was met klager en anderen te ontvluchten. Specifiek was sprake
van voornemens om met gebruikmaking van explosieven een betonnen muur van de SDKK tot ontploffing te brengen om ook anderen te bevrijden. Vanuit detentie waren de nodige contacten gelegd met leden van een criminele organisatie. Voor de uitvoering
zouden
Latijns-Amerikanen worden ingevlogen. Voorts zou sprake zijn van de inzet van vuurwapens, van een vaartuig en van helikopters - al dan niet te ontvreemden van de kustwacht - waarvoor een piloot beschikbaar zou zijn. Ook zou sprake zijn van een
(vooralsnog verborgen) machinegeweer. Het plan was erop gericht twaalf gedetineerden, waaronder klager, te bevrijden. Dit plan had moeten worden uitgevoerd rond kerst/nieuwjaar 2014, met medewerking van corrupte bewaarders. Het plan zou uitvoerig zijn
besproken in een woning op 9 december 2014, waarbij ook een, inmiddels geïdentificeerde, bewaarder aanwezig was. Bevrijde gedetineerden zouden met een jacht naar een ander land worden gebracht. Tegen de achtergrond van de eerdere ontvluchting in 2001
achtten de autoriteiten op Curaçao voortzetting van klagers detentie aldaar absoluut onverantwoord. Met in achtneming van het voorgaande is klager op 10 februari 2015 in de EBI geplaatst. De beroepscommissie heeft deze beslissing (RSJ 29 mei 2015,
15/449/GB) niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt.

Gespeculeerd wordt dat klager het brein zou zijn achter de veredelde poging tot ontvluchting. Onderzocht wordt of dit kan worden bevestigd. Uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 1 juli 2015 blijkt dat het
strafrechtelijk onderzoek naar klager en naar een aantal verdachten, deel uitmakend van een dominante criminele groepering en ongeveer twintig corrupte bewaarders, nog loopt en niet is afgerond. De verdachten, waaronder de bewaarders, zijn nog niet
aangehouden dan wel voor de rechter voorgeleid.

De selectiefunctionaris stelt dat het gaat om ernstige verdenkingen die er op wijzen dat klager over geld, macht en mogelijkheden beschikt om met hulp van buitenaf een internationale organisatie voor een ontvluchting te realiseren. In geval van
ontvluchting zou volgens de selectiefunctionaris sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico en van maatschappelijke onrust, nog afgezien van de mate van geweld waarvan in dat geval sprake zou kunnen zijn indien dit van doorslaggevende
betekenis zou (kunnen) zijn voor het welslagen van een poging tot ontvluchting. Gelet op de beschikbare informatie heeft de adviescommissie EBI geadviseerd klagers verblijf in de EBI te verlengen, waarna de selectiefunctionaris daartoe heeft besloten.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die: a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk
risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Klager verblijft sinds 10 februari 2015 in de EBI. De beroepscommissie heeft het namens klager ingestelde beroep tegen de beslissing tot plaatsing in de EBI ongegrond verklaard (RSJ 29 mei 2015, 15/449/GB). De beroepscommissie heeft in die
uitspraak geoordeeld het aannemelijk te achten dat ten aanzien van klager sprake is van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (artikel 6 van de Regeling onder
a.).

4.5. Thans is de beslissing van 15 juli 2015 tot verlenging van klagers verblijf in de EBI in beroep aan de orde.

Uit het GRIP-rapport van 1 juli 2015 volgt onder meer dat het (lopend) strafrechtelijk onderzoek op Curaçao naar een aantal verdachten, deel uitmakend van een dominante criminele organisatie, die - met behulp van ongeveer twintig corrupte bewaarders -
van plan waren te ontsnappen, nog niet is afgerond. De verdachten, waaronder de gevangenbewaarders, zijn nog niet zijn aangehouden dan wel voor de rechter voorgeleid. Het GRIP adviseert klagers verblijf in de EBI te verlengen.
De beroepscommissie stelt vast dat aan de beslissing tot verlenging geen nieuwe informatie ten grondslag ligt. Het (strafrechtelijk) onderzoek van het Openbaar Ministerie te Curaçao is nog niet afgerond. Van betrokkenheid van klager bij de
voorbereidingen tot ontsnapping uit de SDKK is (nog) niet gebleken. Voorts is het gestelde ontvluchtingsgevaar gebaseerd op informatie uit Curaçao. De beroepscommissie treft in het GRIP-rapport geen onderbouwing aan van het vluchtrisico ten aanzien van
klager nu hij in Nederland gedetineerd is.
Voorts is niet gebleken dat gedurende klagers verblijf in de p.i. Vught sprake is geweest van signalen die wijzen op ontvluchtingsgevaar. Zoals de beroepscommissie onder meer in de uitspraak RSJ 6 juni 2013, 12/3721/GB heeft overwogen, dient de
uitvoerende instantie - gelet op het uitgangspunt van minimale beperkingen - bij het voortduren van eventuele beperkingen gemotiveerd aan te geven op grond waarvan niet volstaan kan worden met minder vergaande beperkingen. Naar het oordeel van de
beroepscommissie wordt met de thans ter beschikking staande gegevens onvoldoende duidelijk gemaakt waarom klager, al dan niet onder toepassing van specifieke (GVM-) maatregelen, niet in een inrichting met een minder uitgebreid beveiligingsniveau dan de
EBI kan worden geplaatst. Uit het voorgaande volgt dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen binnen een termijn van drie weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke
beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan. Zij
zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven