Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0449/GB, 29 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/449/GB

Betreft: [klager] datum: 29 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.J. Much, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 februari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klagers raadsman, mr. O.J. Much, is op 24 april 2015 door een lid van de Raad gehoord. Door een incident bleek het feitelijk onmogelijk klager te horen. In overleg met klagers raadsman is van het verhandelde ter zitting een verslag opgemaakt en is
klager in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Klager heeft op 24 april 2015 schriftelijk gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan de selectiefunctionaris gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager in de extra beveiligde inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 3 juli 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de Sentro di Detenhon i Korekshon Korsou (SDKK) te Curaçao. Op 26 januari 2015 is hij op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de p.i. Vught geplaatst, van waaruit hij op 10
februari 2015 is geplaatst in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De bestreden beslissing is onvoldoende onderbouwd. De selectiefunctionaris verwijst pas in de reactie op het beroepschrift naar het rapport van het Korps politie
Curaçao.
Volgens het rapport was de aanleiding tot het doen van onderzoek naar het gooien van een handgranaat op een woning van V. door ene O. De handgranaat had O van S. Uitsluitend uit de verklaring van O. zou volgen dat V. voornemens was om op zeer
gewelddadige wijze te ontsnappen uit de SDKK-gevangenis. Klager wordt echter door O. niet genoemd. Het enige verband tussen V. en klager is dat ze op dezelfde gevangenisafdeling verbleven. Verder wordt in het rapport aangegeven dat ene B. van buiten de
ontsnapping zou coördineren, maar deze B. is niet geïdentificeerd. Daarnaast zou in een woning in Koraal Specht door een groep mannen de uitbraak zijn besproken, waarbij een corrupte bewaarder aanwezig zou zijn geweest. Uit de stukken volgt echter niet
dat deze bewaarder de verklaring van O. heeft bevestigd. De beslissing klager in de EBI te plaatsen is dan ook gebaseerd op de verklaring van één verdachte die een handgranaat op een woning zou hebben gegooid in opdracht van V. en op vage, niet
verifieerbare inlichtingen. Deze verdachte heeft met geen woord over klager gerept en uit de inlichtingen volgt geen enkele betrokkenheid van klager. Voorts is niet duidelijk waarop de stelling van de selectiefunctionaris dat klager een
levensgevaarlijke gedetineerde is, is gebaseerd. Klager is niet, zoals de selectiefunctionaris stelt, veroordeeld voor moord, maar voor poging tot moord. De ontsnapping waarnaar door de selectiefunctionaris wordt verwezen dateert van veertien jaar
geleden. Niet gebleken is dat de informatie waar de selectiefunctionaris zich op beroept afkomstig is van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP).

Door klager is het beroep voorts schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is veertien jaar geleden ontsnapt uit de gevangenis, omdat het personeel niet in staat was zijn veiligheid te waarborgen. Hij werd bedreigd en
afgeperst.

Hij vindt het vreemd dat hij zomaar ergens bij wordt betrokken waar hij niets mee heeft te maken. Klager heeft W. en V in de gevangenis leren kennen. De personen die in het rapport van de politie worden genoemd kent hij helemaal niet. Klager ontkent
betrokken geweest te zijn bij het beramen van ontvluchtingsplannen of het gooien van een handgranaat.
Hij is veroordeeld voor poging tot moord tot vijftien jaar gevangenisstraf. Zijn aandeel bij het delict bestond uit het leveren van informatie en van een vuurwapen. Hij heeft inmiddels 68 maanden van zijn gevangenisstraf erop zitten. Volgens zijn
advocaat in Curaçao zal hij eind 2018 in vrijheid worden gesteld. Het zou dom en onlogisch zijn om te vluchten.
Dat klager, zoals de selectiefunctionaris stelt, elf jaar lang spoorloos is verdwenen, klopt niet. Venezuela wilde klager niet uitleveren. Klager moest zich wekelijks bij Justitie in Venezuela melden. In 2010 is een kortgeding gestart teneinde te
bewerkstelling dat klager zijn straf in Venezuela mocht ondergaan. De stelling van de selectiefunctionaris dat klager de middelen had om zo lang uit handen van de politie te blijven, slaat dan ook nergens op. Klager zat gevangen. Niet in een
gevangenis,
maar wel in een land.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar wegens moord. Na ontvluchting uit de gevangenis in Curaçao met vijf anderen op
24 maart 2001 is hij gedurende lange tijd voortvluchtig geweest. Klager vluchtte naar Venezuela. Op 3 juli 2012 is hij gearresteerd in een ziekenhuis in Suriname waar hij verbleef nadat er op hem was geschoten. Kennelijk beschikte klager over geld,
macht en middelen om invulling en uitvoering te geven aan voornemens tot ontvluchting en om gedurende een zeer lange tijd uit handen van Justitie te blijven.

Op 15 oktober 2014 werd een handgranaat geworpen op een woonhuis in Curaçao. Onderzoek wees uit dat een medegedetineerde van klager de opdrachtgever was. Aanvullend is gebleken dat deze medegedetineerde voornemens was met klager en anderen te
ontvluchten. Specifiek was sprake van voornemens om met gebruikmaking van explosieven een betonnen muur van de SDKK tot ontploffing te brengen om ook anderen te bevrijden. Vanuit detentie waren de nodige contacten gelegd met leden van een criminele
organisatie. Gebleken is dat speciaal voor de uitvoering Latijns-Amerikanen zouden worden ingevlogen en dat sprake zou zijn van de inzet van vuurwapens, van een vaartuig en van helikopters, al dan niet te ontvreemden van de kustwacht, waarvoor een
piloot beschikbaar zou zijn. Ook zou sprake zijn van een (vooralsnog verborgen) machinegeweer. Het plan was erop gericht twaalf gedetineerden, waaronder klager, te bevrijden. Het plan had moeten worden uitgevoerd rond kerst/nieuwjaar 2014, met
medewerking van een aantal corrupte bewaarders. Het plan zou uitvoerig zijn besproken in een woning op 9 december 2014, waarbij ook een, inmiddels geïdentificeerde, bewaarder aanwezig was. Bevrijde gedetineerden zouden met een jacht naar een ander land
worden gebracht. Tegen de achtergrond van de eerdere ontvluchting in 2001 achtten de autoriteiten op Curaçao voortzetting van klagers detentie aldaar absoluut onverantwoord. Medegedetineerden W. en V. van dezelfde gevangenisafdeling zijn eveneens naar
Nederland overgeplaatst. Klagers overplaatsing heeft even op zich laten wachten, omdat hij van mening was dat een vliegreis fatale gevolgen zou kunnen hebben voor zijn gezondheid. Er is volgens de selectiefunctionaris sprake van een extreem
vluchtrisico. In geval van ontvluchting van klager zou voorts sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico en van maatschappelijke onrust, nog afgezien van de mate van geweld waarvan in dat geval sprake zou kunnen zijn indien dit van
doorslaggevende betekenis zou (kunnen) zijn voor het welslagen van een poging tot ontvluchting. Plaatsing van klager in de EBI is naar de mening van de selectiefunctionaris dan ook gerechtvaardigd. Het spreekt volgens de selectiefunctionaris voor zich
dat officiële stukken met verklaringen van het Openbaar Ministerie en de politie niet noodzakelijkerwijs hoeven te worden vervat in een rapport van het GRIP.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die: a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico
vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
In artikel 26, aanhef en onder a, van de Regeling is bepaald dat alvorens het selectievoorstel wordt voorgelegd aan de selectie-adviescommissie EBI dit wordt voorzien van externe justitiële informatie, in ieder geval van het meldpunt-GRIP en het
Openbaar Ministerie, omtrent het vlucht- en maatschappelijk risico van betrokkene.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen, spoedshalve kan worden afgeweken van de
in
het eerste lid gestelde procedure.

4.4. Klager is vanuit de SDKK-gevangenis te Curaçao overgeplaatst naar de p.i. Vught. In Nederland is klager vervolgens geplaatst in de BPG van de p.i. Vught. Die overplaatsing naar Nederland en de plaatsing in de BPG in de p.i. Vught zijn hier
verder niet aan de orde. Aan de orde is slechts de vraag of aannemelijk is dat klager voldoet aan een of beide voorwaarden voor plaatsing in de EBI.

4.5. Uit de door de selectiefunctionaris overgelegde informatie, waaronder een rapport van het Korps Politie Curaçao (KPC) van 18 december 2014 en een brief van het Openbaar Ministerie te Curaçao van 19 december 2014, komt (onder meer) het volgende
naar voren. Uit een onderzoek van het KPC - naar aanleiding van een incident waarbij een handgranaat op een woonhuis werd gegooid - zijn sterke indicaties naar voren gekomen dat een medegedetineerde van klager, de heer V., bezig was met het plannen van
een uitbraak uit de SDKK-gevangenis. Het plan van de heer V. was om met gebruikmaking van explosieven een betonnen muur van de SDKK-gevangenis tot ontploffing te brengen en daarbij minimaal twaalf gedetineerden van huisblok 6, waaronder de heer V. zelf
en klager, rond kerst of nieuwjaar 2014 te bevrijden. Buiten de gevangenismuren zou de coördinatie van de uitbraak in handen zijn van een lid van een criminele organisatie.
Naar aanleiding van dit rapport heeft het Openbaar Ministerie te Curaçao geadviseerd om klager, de heer V. en een andere medegedetineerde van klager, de heer W., op korte termijn naar (Europees) Nederland over te plaatsen.

4.6. De beroepscommissie stelt vast dat in het onderhavige geval informatie van het meldpunt-GRIP als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder a, van de Regeling ontbreekt. De beroepscommissie zal aan het ontbreken van die informatie geen gevolg
verbinden nu in het tweede lid van artikel 26 van de Regeling is bepaald dat bij een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar van de in het eerste lid genoemde voorwaarde spoedshalve kan worden afgeweken. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat
de informatie van het KPC vergelijkbaar is met informatie van het GRIP. Gelet op hetgeen volgt uit het rapport van het KPC en gelet op het feit dat klager zich eerder heeft weten te onttrekken aan detentie, acht de beroepscommissie aannemelijk dat ten
aanzien van klager sprake is van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De beslissing tot plaatsing van klager in de EBI kan dan ook niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 26, derde en vierde lid, van de Regeling merkt de beroepscommissie ten overvloede op het van belang te achten dat een eventuele beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI wordt onderbouwd met
informatie van het meldpunt-GRIP.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven