Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0076/GB, 15 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/76/GB

betreft: [klager] datum: 15 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 december 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager en zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid het beroep mondeling toe te lichten. In plaats daarvan heeft klagers raadsvrouw het beroep op 13 maart 2012 schriftelijk toegelicht. De selectiefunctionaris
heeft op 19 april 2012 hier schriftelijk op gereageerd. Een kopie van deze reactie is aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is op 17 februari 2007 op verzoek van Nederland aangehouden in Marokko. Op 22 januari 2008 is klager door Marokko uitgeleverd aan Nederland. Hij verblijft sinds 22 februari 2008 in het huis van bewaring van de EBI.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 22 februari 2008 in de EBI. In de uitspraak van het EHRM van 4 februari 2003 (appl: 50901/99 Lorse en Van der Ven
tegen Nederland) heeft het Hof geoordeeld dat een langdurig verblijf in een regime zoals dat van de EBI tot psychische schade leidt. Klager is verdachte in het liquidatieproces, dat zich al jarenlang voortsleept en waarbij sprake is van een hoogst
onbetrouwbare kroongetuige, [A] De onbetrouwbaarheid van de kroongetuige heeft ertoe geleid dat de voorlopige hechtenis van een medeverdachte, [B]., die eveneens in de EBI verbleef, is opgeheven. Klager is de eerste gedetineerde die reeds vier jaar
lang
wordt opgesloten in een inrichting met het zwaarste regime van Nederland, zonder dat hij is veroordeeld. Het is volstrekt onredelijk en inhumaan om hem langer in de EBI vast te houden. Medegedetineerde [C]. die aanvankelijk eveneens als verdachte in
het
liquidatieproces werd aangemerkt, is niet in de EBI geplaatst, terwijl hij wordt gezien als de belangrijkste topcrimineel van Nederland. De selectiefunctionaris verwacht dat aan klager een langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd. Dit mag echter
nimmer een reden zijn voor plaatsing in de EBI. Hiervoor bestaat ook geen wettelijke grondslag. De selectiefunctionaris heeft niet gemotiveerd waarom geen alternatieven aanwezig zijn voor een plaatsing van klager in een lichter regime. Voor klagers
eigen veiligheid hoeft klager niet in de EBI geplaatst te worden. Temeer nu hij in de EBI is aangevallen door een medegedetineerde. Klager ontkent dat er jegens hem sprake zou zijn van liquidatiegevaar. Ook ten aanzien van [B] zou sprake zijn van
liquidatiegevaar. Hij is echter nog steeds springlevend. Met de zogenaamde geschokte rechtsorde blijkt het ook mee te vallen. Er kan derhalve van worden uitgegaan, dat bij de vrijlating van klager dit niet anders zal zijn. Klager ontkent ten stelligste
dat er sprake is van recidivegevaar. De selectiefunctionaris baseert zich hierbij op informatie van 10 juni 2011, die nog steeds actueel zou zijn. Waaruit deze informatie bestaat wordt niet gemotiveerd. In algemene zin wordt gesproken over informatie
van het CIE, waarbij klager voorbereidingshandelingen zou treffen om op korte termijn liquidaties te plegen. Over de herkomst van de informatie kan om zwaarwegende redenen geen verdere mededelingen worden gedaan. Een oordeel over de betrouwbaarheid van
de informatie kan eveneens niet worden gegeven. Als de informatie afkomstig is van [A]. dan kan hierover wel degelijk een oordeel worden gegeven, namelijk dat de informatie niet betrouwbaar is. Aangezien de informatie niet toetsbaar is op
betrouwbaarheid door de verdediging en de beroepscommissie, is de gebruikte informatie in strijd met artikel 6, derde lid, onder a van het EVRM. Uit het procesdossier blijkt andermaal dat er geen nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd die een verdere
plaatsing in de EBI rechtvaardigen. De beroepscommissie besliste reeds meermalen dat de selectiefunctionaris niet mag blijven terugvallen op steeds dezelfde informatie. In haar uitspraak van 28 maart 2011 met nummer 10/3869/GB heeft de beroepscommissie
opgemerkt dat hetgeen door en namens klager is opgemerkt aan gewicht wint naarmate de tijd verstrijkt als er geen nieuwe externe informatie kan worden overgelegd. In dat kader is het uitermate toevallig dat er vervolgens in het dossier gesteld wordt
dat
er ineens sprake is van (niet op betrouwbaarheid verifieerbare) informatie uit 2011. Ten slotte weigert de selectiefunctionaris het positieve gedrag van klager mee te wegen in zijn oordeel. Gelet hierop valt niet in te zien waarom hij niet kan worden
geplaatst in een lichter regime.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van 1 december 2011 is de detentiehistorie van klager weergegeven alsmede het verloop van de huidige detentie. Klager wordt verdacht van het uitvoeren van een aantal liquidaties in de periode van 1993
tot
en met 2006. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Het selectievoorstel verwijst naar aanvullende informatie van het OM van 10 juni 2011. Het OM meent dat er sprake is van gevaar voor herhaling. Nadat klager in 2004 uit detentie was ontsnapt, is hij
vrijwel meteen doorgegaan met het aannemen van opdrachten tot moord. Een ontsnapping zou grote maatschappelijke onrust en beroering teweegbrengen.

3.3. De selectiefunctionaris heeft het volgende bericht. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hem te horen alvorens de beslissing te nemen. De selectiefunctionaris verwijst naar de reeds overgelegde stukken. Klager moet worden
gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Klager wordt verdacht van zeer ernstige delictplegingen. De mogelijkheid bestaat dat klager zal worden geconfronteerd met een gevangenisstraf van zeer lange duur. Vanwege de verdenking van een grote hoeveelheid
moorden en veroordelingen voor eerdere geweldsdelicten kan ervan worden uitgegaan dat er sprake is van gevaar voor herhaling. Na zijn ontvluchting in 2004 heeft klager meteen opdrachten aangenomen voor het plegen van moorden om geld te verdienen. De
informatie van het Openbaar Ministerie van 10 juni 2011 is “nog steeds van kracht en zeer actueel”. Het onderzoek loopt immers nog. Dit is bevestigd in de vergadering van de Adviescommisse EBI d.d. 15 december 2011 namens het meldpunt GRIP. Bij
ontvluchting zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en een zeer ernstig geschokte rechtsorde, omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zou maken aan het plegen van
soortgelijke zeer ernstige delicten waarvan hij thans wordt verdacht. Een geschokte rechtsorde vanwege een onvluchting is van een andere orde dan bij een vrijlating. Verder speelt positief gedrag van de gedetineerde in de inrichting geen rol bij
(over)plaatsingen naar en vanuit de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende. Klager bevindt zich in voorlopige hechtenis, omdat hij ervan wordt verdacht betrokken te zijn geweest bij een aantal geruchtmakende liquidaties in het Nederlandse criminele circuit. Deze strafbare
feiten zijn gepleegd in de periode van 1993 tot 2006. Na intensief internationaal onderzoek kon klager in 2007 in Marokko worden aangehouden. In januari 2008 is hij uitgeleverd aan Nederland. Uit de stukken komt verder naar voren dat klager in 2004
tijdens een eerdere detentie met hulp van buitenaf zich heeft onttrokken aan zijn detentie. Hij zou zich na zijn ontvluchting in 2004 weer schuldig hebben gemaakt aan een of meer ernstige delicten.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris op de onder 3.3. opgenomen gronden in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot verlenging van de plaatsing van klager op de EBI, nu aannemelijk is dat klager bij
ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 15 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven