Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2616/GA, 3 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2616/GA

betreft: [klager] datum: 3 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 augustus 2013 voorgenomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Het Veer te Amsterdam,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager[...], plaatsvervangend directeur van het PPC [...], forensisch psychiater en directeur Zorg en
Behandeling van het PPC.
Tevens was ter zitting aanwezig prof. dr. W.J. Schudel, forensisch psychiater, lid van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
De directeur heeft ten aanzien van klager toestemming verleend tot het verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is het beroep als volgt toegelicht. In eerdere inrichtingen heeft klager nooit medicatie gekregen. Hij voelt zich niet prettig in deze inrichting want deze is bedoeld voor mensen met psychische problemen, die medicatie moeten slikken. De
bewaarders lokken het uit dat klager boos wordt, zodat ze hem medicatie kunnen toedienen. Klager wil geen medicatie krijgen.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zowel de behandelend psychiater als een tweede onafhankelijke psychiater hebben geadviseerd over te gaan tot het toepassen van dwangmedicatie. Er is sprake van psychische
problematiek bij klager welke gevaar veroorzaakt. Dit gevaar kan niet op andere wijze worden afgewend dan door middel van het toepassen van deze dwangbehandeling. Er heeft een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden. Eerdere behandelinterventies
hebben niet geleid tot het gewenste resultaat. Alternatieven voor de dwangbehandeling zijn niet voorhanden voor klager, daarom is deze dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk. Sinds de start van de dwangbehandeling is een lichte verbetering zichtbaar
van klagers psychiatrische beeld en de daaruit voortvloeiende gedragsproblemen.

Ter zitting heeft de directeur Zorg en Behandeling verklaard dat het mogelijk wordt geacht dat bij de toepassing van een geneeskundige behandeling op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, een termijn wordt gehandhaafd tussen het nemen
van de beslissing en de uitvoering van deze beslissing. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de omstandigheid dat tussen de signalering van de gevaarsituatie die behandeling behoeft en het nemen van de beslissing tot toepassing van die
geneeskundige behandeling, al gauw een periode van vijf tot zeven dagen is verstreken. Dit wordt veroorzaakt doordat er deskundigen ingeschakeld moeten worden en er onderzoeken moeten worden verricht. Een dergelijke aanhoudingsperiode moet om die reden
niet langer duren dan 48 tot 72 uur.

3. De beoordeling
Op 7 augustus 2013 heeft de directeur van het PPC Amsterdam kenbaar gemaakt dat hij voornemens is bij klager een dwangbehandeling toe te passen. Dit gezien het psychiatrisch ziektebeeld van klager en het oordeel van de psychiater dat zonder een
geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, het gevaar dat de stoornis van zijn geestesvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De maandcommissaris van de
commissie van toezicht heeft geadviseerd de uitvoering van de dwangbehandeling op te schorten in afwachting van een eventuele indiening van een verzoek tot schorsing van de voorgenomen beslissing bij de Raad. Op 8 augustus 2013 is namens klager een
verzoek tot schorsing van de voorgenomen beslissing ingediend. De directeur heeft het oordeel van de voorzitter van de beroepscommissie inzake het schorsingsverzoek afgewacht alvorens de dwangbehandeling is gestart. Op 13 augustus 2013 heeft de
voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Pbw dit verzoek afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk dat er sprake was van noodzaak tot het toepassen van de dwangbehandeling.

Toepasselijke wetsartikelen.
In artikel 46d van de Pbw is opgenomen:
“Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Uit het bepaalde in artikel 72, derde lid, van de Pbw volgt dat tegen een beslissing als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw rechtstreeks beroep kan worden ingesteld.

De beroepscommissie is van oordeel dat tegen de in artikel 22e van de Penitentiaire maatregel (Pm) geregelde voorgenomen beslissing geen beroep op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw openstaat nu die bepaling slechts beroep openstelt tegen de
beslissing tot dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. Daarmee is dus niet de voorgenomen beslissing, maar slechts de beslissing tot dwangbehandeling zelf aan beroep onderhevig. Alleen in het geval beroep openstaat
is
gelet op artikel 73, vierde lid, van de Pbw, de in artikel 66 van de Pbw voorziene mogelijkheid van schorsing van overeenkomstige toepassing. Nu tegen de voorgenomen beslissing tot dwangbehandeling geen beroep openstaat, betekent dit dat – voor zover
dat gelet op de aard van een voornemen al mogelijk zou zijn – van een voorgenomen beslissing geen schorsing kan worden gevraagd.

Nu klager beroep heeft ingesteld tegen de beslissing als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm van 7 augustus 2013 en de wet niet voorziet in de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden tegen een dergelijke beslissing, zal klager
niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 3 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven