Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1677/TB, 4 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1677/TB

betreft: [klager] datum: 29 december 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 19 juni 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. A.L. Louwerse, kantoorgenote van mr. D.W.H.M. Wolters, en namens de Staatssecretaris [...],
werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie, alsmede [...], behandelcoördinator bij de Pompestichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing van de longstayvoorziening naar een behandelinrichting afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 augustus 1989 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 13 juli 1990
aangevangen door plaatsing in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: Pompekliniek). Op 18 november 1998 is klager overgeplaatst naar tbs-kliniek Flevo Future te Utrecht. Klager is op 6 mei 2003 overgeplaatst naar de Pompekliniek. Deze
inrichting heeft klager op 30 november 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid
tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De Staatssecretaris heeft op 20 februari 2006 beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Klager is op 13 maart 2006 geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Bij uitspraak van 29 september 2006 (06/524/TB) heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen de longstayplaatsing ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 februari 2009 is namens klager verzocht om terugplaatsing naar een behandelinrichting. Dit verzoek is bij beslissing van 19 juni 2009 afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Primair geldt dat er zwaarwegende, behandelinhoudelijke argumenten voor overplaatsing van klager naar een behandelinrichting zijn. Klagers beheersproblematiek is afgenomen en hij distantieert zich al geruime tijd van drugs. Hij is zeer gemotiveerd voor
behandeling. Desondanks dient de Pompestichting geen overplaatsingsverzoek in bij de Staatssecretaris. De inrichting rekent klager af op het vastlopen van de behandeling in het verleden, waardoor hij na heropname daar nooit een eerlijke kans heeft
gehad. Het mislukken van de behandeling had deels met de inefficiëntie van de tbs-inrichtingen, deels ook met klager zelf te maken. Klager verblijft op een longstayafdeling met niet-gemotiveerde ter beschikking gestelden die de longstay geaccepteerd
hebben en wil in een grotere groep geplaatst worden. Hij is echter afhankelijk van de Pompestichting. Om deze redenen heeft hij bij de Staatssecretaris een overplaatsingsverzoek ingediend. Hij wil door een onafhankelijke instantie, zoals de LAP,
onderzocht worden, maar heeft zelf geen middelen om onderzoek te laten doen. De stelling van de inrichting en de Staatssecretaris dat klager onbehandelbaar is, is onredelijk en buiten alle proportie. Klager kent ter beschikking gestelden die vanuit de
longstay naar een behandelinrichting mogen, terwijl zij in het geheel niet gemotiveerd zijn.
Subsidiair wordt opgemerkt dat klager naast zijn verzoek om overplaatsing heeft verzocht om nog dit jaar in aanmerking te komen voor de herbeoordeling door de LAP, zoals genoemd in het Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009. Nu dit
beleidskader op 1 juni 2009 in werking is getreden en klager toen al langer dan drie jaar in een longstayvoorziening verbleef, kan hij daarop aanspraak maken en had klager al voor die herbeoordeling in aanmerking moeten komen. Uit telefonische
contacten
van klagers raadsvrouw met het ministerie van Justitie komt naar voren dat men druk bezig is met de implementatie van dit nieuwe beleidskader en het aantrekken van nieuwe LAP-leden, dat men hoopt dat de LAP vanaf februari 2010 kan starten met de
herbeoordeling van tien ter beschikking gestelden per maand, alsmede dat men nog niets kan zeggen over de hiervoor bestaande wachtlijst. Dit mag echter niet voor rekening van klager komen, nu het juist de bedoeling is door de herbeoordeling de
rechtspositie van longstaypatiënten te versterken. Klager dient daarom onmiddellijk een herbeoordeling te ondergaan.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Vanuit behandelinhoudelijk oogpunt is er geen enkele aanleiding klager thans over te plaatsen naar een behandelinrichting. De Pompestichting heeft naar aanleiding van klagers verzoek om overplaatsing bij brief van 8 juni 2009 medegedeeld dat de
psychische problematiek van klager onverminderd aanwezig is en dat ook geen verandering in zijn persoonlijkheidsproblematiek kan worden verwacht. Klagers bereidheid een behandeling te ondergaan, maakt dat niet anders. Hij is in verschillende klinieken
zonder resultaat behandeld. Niet kan worden gezegd dat de Pompestichting bevooroordeeld is. Gezien het oordeel van de Pompestichting, dat uitvoerig met klager is besproken en in de reactie op het beroep is verwoord, is er geen aanleiding klagers zaak
aan de LAP voor te leggen.
De Staatssecretaris is druk doende met de implementatie van het nieuwe beleidskader. Daaraan is inherent dat sprake is van een overgangsperiode - hoewel niet neergelegd in het beleidskader - omdat niet kan worden verwacht dat een grote groep
longstaypatiënten in een korte tijdspanne herbeoordeeld kan worden. De huidige wachtlijst bestaat uit circa 140 patiënten die op 1 juni 2009 langer dan drie jaar in de longstay verbleven. De patiënten die het langst in de longstay verblijven, komen als
eerste in aanmerking voor een herbeoordeling. Daarvan kan alleen op grond van behandelinhoudelijke argumenten worden afgeweken. Een en ander laat onverlet dat de betreffende longstaybehandelaar een verzoek om overplaatsing naar een behandelinrichting
kan indienen, zodat de rechtspositie van longstaypatiënten niet wordt geschaad. Bij gebreke van een overplaatsingsverzoek van de kliniek, volgt herbeoordeling volgens de wachtlijst. Op dit moment zal worden begonnen met de daadwerkelijke herbeoordeling
van vijf patiënten volgens de opgestelde criteria. Het kan zijn dat naar aanleiding daarvan de criteria aangepast moeten worden. Naar verwachting zal de LAP vanaf februari 2010 tien herbeoordelingen per maand kunnen doen, maar daarvoor kan geen
garantie
worden gegeven.
Het zal daarom enige tijd duren voordat klager met inachtneming van de volgorde op de wachtlijst voor de herbeoordeling in aanmerking komt; hij staat eerder op plaats 120 dan op plaats 60.

[...] heeft het standpunt van de Staatssecretaris inhoudelijk als volgt nader toegelicht.
Zoals gesteld in de brief van 8 juni 2009 blijft bij klager sprake van hetzelfde toestandsbeeld. Wat betreft het aantal incidenten is er wel wat rust in klagers gedrag op de afdeling, maar overigens is klager nog steeds aanwezig en onbehandelbaar. In
de
recente behandelbespreking is, zoals altijd het geval is, gekeken naar het verleden, het heden en de toekomst. Volgens de Pompestichting zijn er in klagers geval geen nieuwe ontwikkelingen die maken dat overplaatsing naar een behandelvoorziening aan de
orde is.

4. De beoordeling
Het beroep is primair gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek om overplaatsing van de longstayvoorziening naar een behandelinrichting en subsidiair tegen het verzuim klager in aanmerking te doen komen voor een herbeoordeling als bedoeld in het
Beleidskader longstay forensische zorg.

Op grond van artikel 20 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) kan de Staatssecretaris, als de omstandigheden dat wenselijk maken, met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt ambtshalve of op schriftelijk verzoek van de inrichting
waar de ter beschikking gestelde verblijft, beslissen dat deze naar een andere inrichting wordt overgeplaatst.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Zoals de beroepscommissie bij uitspraak van 20 november 2000 (00/657/TB) heeft overwogen, moet een afwijzing van het verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde worden gelijkgesteld met de weigering te beslissen op een verzoek tot
overplaatsing conform artikel 11 Bvt dan wel op een verzoek tot observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt. De beslissing tot afwijzing van een verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde is op grond van deze uitspraak een voor beroep
vatbare beslissing. Dit brengt mee, zoals de beroepscommissie bij uitspraak van 20 maart 2008 (07/2890/TB) heeft overwogen, dat de Staatssecretaris niet alleen op verzoek om overplaatsing van het hoofd van een inrichting dient te beslissen. Ook een ter
beschikking gestelde kan een overplaatsingsverzoek bij de Staatssecretaris indienen, waarop de Staatssecretaris dan op grond van artikel 20, eerste lid, Rvt “ambtshalve” dient te beslissen. De Staatssecretaris dient derhalve een verzoek van een ter
beschikking gestelde tot overplaatsing in behandeling te nemen en dient de inrichting van verblijf om inlichtingen te vragen voordat zij op het overplaatsingsverzoek een beslissing neemt. De zorgvuldigheid vereist immers dat de Staatssecretaris
zelfstandig inlichtingen bij het hoofd van de inrichting inwint op basis waarvan die beslissing kan worden genomen.

In de onderhavige zaak heeft de Staatssecretaris naar aanleiding van klagers verzoek tot overplaatsing inlichtingen bij het hoofd van de Pompestichting ingewonnen, die het hoofd van die inrichting bij brief van 8 juni 2009 heeft verstrekt.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een behandelinrichting, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Volgens het advies van de inrichting van 19 februari 2008 tot verlenging van klagers tbs en de brief van de inrichting van 8 juni 2009 aan de Staatssecretaris, is de ernstige persoonlijkheidsproblematiek waarmee klager is aangemeld voor de longstay
volgens het behandelteam nog onverminderd aanwezig, is het daaruit voortvloeiende delictgevaar nog onveranderd hoog en is daarin geen verandering te verwachten.
De omstandigheid dat klagers gedrag op de afdeling is gewijzigd voor wat betreft het aantal incidenten kan volgens het behandelteam niet worden aangemerkt als een zodanige verandering dat een behandelpoging overwogen zou moeten worden.

Ten aanzien van het uitblijven van een herbeoordeling als bedoeld in het Beleidskader longstay forensische zorg wordt het volgende overwogen.

In het ministeriële Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009, dat op
1 juni 2009 in werking is getreden, is ter versterking van de rechtspositie van de patiënten longstay forensische zorg (hierna: lfz-patiënten) een periodieke, driejaarlijkse toets geïntroduceerd, waarbij door de LAP op basis van face to face-onderzoek
wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Daarbij zal de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde worden onderzocht en wordt bezien of er nieuwe interventies, medicijnen of andere omstandigheden zijn
waardoor de behandeling alsnog zou kunnen aanslaan.

De beroepscommissie is op grond van het bepaalde in de artikelen 11 en 69, eerste lid, onder a, Bvt bevoegd beroepen te behandelen die zijn gericht tegen beslissingen van de Staatssecretaris tot plaatsing in en overplaatsing naar een inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 11 Bvt. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie worden ook beslissingen tot plaatsing in een longstayvoorziening dan wel tot afwijzing van een verzoek van een ter beschikking
gestelde tot overplaatsing van een longstayvoorziening naar een behandelinrichting onder de in artikel 11 Bvt bedoelde beslissingen tot (over)plaatsing begrepen.
De beroepscommissie acht zich in het licht van het vorenstaande op grond van de artikelen 11 en 69, eerste lid, onder a, Bvt eveneens bevoegd beroepen te behandelen die zijn gericht tegen beslissingen van de Staatssecretaris tot voortzetting/handhaving
van de lfz-plaatsing c.q. het niet-overplaatsen naar een behandelinrichting, ook als deze zijn genomen op basis van de uitkomst van de door de LAP verrichte herbeoordeling. In verband daarmee acht zij zich bevoegd beroepen te behandelen die zijn
gericht
tegen het uitblijven van een herbeoordeling, de periodieke toets naar de behandelingsvatbaarheid van de betreffende ter beschikking gestelde, en het uitblijven van een wenselijk geachte overplaatsing van een lfz-voorziening naar een behandelinrichting
dan wel van plaatsing in, of overplaatsing naar, een lfz-differentiatie, mede in aanmerking genomen dat lfz-patiënten aan het Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009 aanspraken kunnen ontlenen.

Niet in geding is dat klager op 1 juni 2009 langer dan drie jaar in een longstayvoorziening verbleef en daarom in aanmerking komt voor de herbeoordeling als bedoeld in het genoemde beleidskader.
Klager en de Staatssecretaris verschillen wel van mening over het tijdstip waarop klager door de LAP zou moeten worden onderzocht in het kader van die herbeoordeling.

Hoewel de Staatssecretaris bij brief van van 3 februari 2009 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 452, nr. 98) heeft medegedeeld dat de LAP begin 2009 zou starten met de herbeoordeling van ter beschikking
gestelden die toen al langer dan drie jaar in een lfz-voorziening verbleven, staat vast dat daarin aanzienlijke vertraging is opgelopen en de LAP naar verwachting pas vanaf februari 2010 tien lfz-patiënten per maand zal kunnen toetsen.

In het genoemde beleidskader is geen overgangsperiode opgenomen noch is kennelijk overwogen het beleidskader in verband met de termijn die de implementatie van het beleidskader in beslag zou nemen, op een later tijdstip in werking te doen treden.
Hoewel
dit als weinig zorgvuldig kan worden beschouwd, heeft de beroepscommissie
- gezien de omvang van de groep te herbeoordelen lfz-patiënten - begrip voor de omstandigheid dat de implementatie van het beleidskader thans nog een aanloopperiode vereist. Anderzijds mag de rechtspositie van lfz-patiënten die, zoals gezegd, aan het
beleidskader aanspraken kunnen ontlenen, niet onaanvaardbaar onder druk komen te staan. Alle belangen in aanmerking nemende, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat een overgangsperiode van een jaar, gerekend vanaf 1 juni 2009, acceptabel geacht
moet worden. Dit brengt mee dat herbeoordelingen vanaf 1 juni 2010 waarbij de termijn van drie jaar wordt overschreden, in beginsel als onredelijk of onbillijk moeten worden aangemerkt.

Het voorgaande brengt mee dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Koenraadt en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 december 2009

secretaris voorzitter

Naar boven