Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0155/TA, 19 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/155/TA

betreft: [klager] datum: 19 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht, locatie Grittenveld, te Hoogeveen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 7 september 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en zijn raadsman mr. C.F. Wassenaar, en namens de inrichting [...] en [...].

Bij tussenbeslissing van 21 juni 2007 heeft de beroepscommissie bepaald dat een nieuw samen te stellen beroepscommissie, waarvan de voorzitter en de leden niet betrokken zijn geweest bij het advies van de Raad van 18 januari 2005 aan de Minister van
Justitie over de problematiek van de illegale en de ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs, kennis zal nemen van de stukken en terzake zal beslissen.

Ter zitting van 18 september 2007, gehouden in de p.i. Amsterdam, is gehoord klagers raadsman mr. C.F. Wassenaar, die heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zal verschijnen.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk meegedeeld dat geen vertegenwoordigers van de inrichting ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de door klager gestelde beperkingen c.q. (vermeende) schending van rechten met betrekking tot:
a. de kamerinventaris (deze is minimaal);
b. de invoer van goederen (klager mag geen televisie of computer invoeren);
c. de bezoekregeling (klager mag wekelijks slechts één uur bezoek ontvangen);
d. het dagprogramma (klager verblijft dagelijks slechts vier en een half uur op de afdeling);
e. de invoer van contant geld (dit wordt niet toegestaan).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van in totaal € 2.115,= toegekend.

2. De standpunten
Het namens de inrichting ingenomen standpunt houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat de regels die voor patiënten in Grittenveld gelden uitsluitend terug te voeren zijn op het feit dat Grittenveld deel uitmaakt van p.i. Noord, De Grittenborgh; die regels vloeien immers mede voort uit
het beleid van de inrichting als geheel en daarbij is de Bvt uitgangspunt gebleven. Voorts heeft de beklagcommissie niet meegewogen dat de inrichting door gebouwelijke omstandigheden genoodzaakt is bepaalde afwijkende regels te hanteren en is ten
onrechte overwogen dat van de huisregels afwijkende regels niet zijn toegestaan.
De vergelijking van de beklagcommissie met het beleid in een voorgaande kliniek is niet relevant, nu de Bvt toestaat dat klinieken hun eigen beleid voeren, mits dat beleid wordt vastgelegd en kenbaar gemaakt aan de patiënten en dat beleid voldoet aan
de
wettelijke minimumnormen, hetgeen ten aanzien van de regels in Grittenveld het geval is. Indien het wettelijke kader van minimumnormen niet meer doorslaggevend is bij de beoordeling van klachten, brengt dit rechtsonzekerheid voor klinieken en
patiënten
met zich mee.
Aan de status van klager als ongewenst verklaarde vreemdeling valt niet te tornen. Juist voor tbs-gestelden als klager heeft de overheid gekozen voor een speciale voorziening waarin gecentraliseerde kennis kan worden ingezet (en uitgebreid) teneinde
oplossingen c.q. mogelijkheden voor doorplaatsing te vinden voor de betrokkenen (beëindiging van de tbs, teruggeleiding naar het land van herkomst, overdracht via WOTS-procedures). Door de opening van Grittenveld -als afdeling van Veldzicht- kan de
impasse waarin vele tbs-gestelde ongewenst verklaarde vreemdelingen zich bevonden, structureel worden aangepakt.
De faciliteiten binnen de penitentiaire inrichtingen en de plaatsing van tbs-patiënten aldaar zijn niet aan de inrichting toe te rekenen, nu het beslissingen betreft van de Minister van Justitie.
Subsidiair is namens de inrichting verzocht om verlaging van de tegemoetkoming, die onaanvaardbaar hoog wordt geacht.

Het standpunt van klager is door zijn raadsman, zakelijk weergegeven, als volgt verwoord:
a. De beroepscommissie moet zich onbevoegd verklaren van de zaak kennis te nemen, nu de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) niet als een onafhankelijk en onpartijdig orgaan als bedoeld in artikel 6 EVRM is te beschouwen. De RSJ
heeft immers in zijn advies van 18 januari 2005 de Minister van Justitie aanbevolen een speciale tbs-afdeling te creëren voor ongewenst verklaarde vreemdelingen. Dit advies heeft geleid tot het daadwerkelijk instellen van een sobere kliniek voor deze
groep van tbs-gestelden, waardoor de RSJ niet meer op onpartijdige en onafhankelijke wijze recht kan spreken in een zaak die de kern raakt van het advies.
Het Bestuursreglement van de RSJ biedt onvoldoende waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van de zaak, mede gelet op het feit dat artikel 21 van het bestuursreglement, betreffende de onverbindendheid van wet- en regelgeving, in
de onderhavige zaak niet van toepassing is.
b. De beklagcommissie heeft de klachten terecht gegrond verklaard. Ingevolge artikel 2 Bvt zijn beperkingen op de vrijheden van tbs-patiënten alleen toelaatbaar indien ze betrekking hebben op de persoonlijke omstandigheden van de tbs-gestelde. Bij
klager is daarentegen zijn positie als ongewenst verklaarde vreemdeling de reden voor de inperking van zijn vrijheden door zijn plaatsing in een uiterst sober regime. Daarmee wordt klager op oneigenlijke gronden gediscrimineerd, hetgeen door de
beklagcommissie is onderkend.

Namens de inrichting is gereageerd op het hiervoor onder a. weergegeven verweer van klagers raadsman met betrekking tot de bevoegdheid van de RSJ:
De RSJ kan als onafhankelijk en onpartijdig worden beschouwd. Indien de beroepscommissie geen kennis zou kunnen nemen van de zaak, zou de inrichting in casu feitelijk een rechtsmiddel onthouden worden. Dit klemt temeer in de onderhavige zaak, waarin de
betekenis van de minimumrechten in de Bvt door de beklagcommissie op de helling is gezet. Indien de beroepscommissie zich onbevoegd verklaart, verdwijnt de rechtszekerheid en raakt de verhouding met eerdere rechtspraak van de RSJ zoek.

Ter zitting heeft de raadsman van klager aan de hand van zijn pleitnota, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd:
a. Ook de beroepscommissie in haar huidige samenstelling kan niet als onafhankelijk en onpartijdig worden beschouwd. Op basis van het Bestuursreglement valt immers niet uit te sluiten dat het eerder genoemde advies door de gehele RSJ is uitgebracht.
b. De stelling van de inrichting, dat aan klagers status van ongewenst verklaarde vreemdeling niet te tornen valt, klopt maar ten dele. Op grond van artikel 8:22 van het Vreemdelingenbesluit dient de beslissing tot ongewenstverklaring na twee jaar,
indien niet tot uitzetting is gekomen, te worden heroverwogen. Weliswaar geldt dit niet voor klager als niet-EU-onderdaan, maar mogelijk is een dergelijke heroverweging toch verplicht op grond van het associatieverdrag tussen Turkije en de EU.
Bovendien
zou het ministerie van Justitie, dat zelf heeft bewerkstelligd dat ongewenst verklaarde tbs-gestelden niet worden uitbehandeld, kunnen besluiten de ongewenstverklaring in te trekken en verblijfsrecht te verlenen.
Door de inrichting is geen enkel argument gegeven om toepassing van het onderhavige regime op klager, zonder dat rekening wordt gehouden met zijn behandelbehoefte, te rechtvaardigen. De ongewenstverklaring is de oorzaak van het feit dat klager niet
wordt behandeld, hetgeen in strijd is met artikel 2 Bvt. De ongewenstverklaring is geen eigenschap van klager als onderdeel van zijn stoornis, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden in het kader van artikel 2 Bvt.
Artikel 2 Bvt is te begrijpen als operationalisering van artikel 5, eerste lid, EVRM. Het is slechts toegestaan een persoon te detineren op de specifiek in artikel 5 EVRM genoemde gronden; de feitelijke tenuitvoerlegging moet in overeenstemming zijn
met
het doel van die detentie. Bij de tbs is dat doel onder andere vastgelegd in artikel 2 Bvt, inhoudende dat de detentie dienstbaar moet zijn aan de behandeling.
Nu klager in strijd met artikel 2 Bvt niet wordt behandeld, is artikel 5 EVRM geschonden.
De tbs en de onmogelijkheid deze tussentijds te beëindigen, staan in de weg aan uitzetting van klager. Dergelijke juridische beletselen dienen te worden beslecht in het perspectief van rechtstreeks werkende verdragsbepalingen, bijvoorbeeld door de
feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met het verdragsrecht. In casu kan dat door terugplaatsing van klager in een reguliere tbs-kliniek. De behandeling van klager staat inmiddels ruim anderhalf jaar stil.
Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat klagers tbs inmiddels door de rechtbank is beëindigd, omdat zijn problematiek volgens de inrichting is verbleekt. Het hoger beroep van het Openbaar Ministerie tegen deze beslissing heeft geleid tot een
tussenuitspraak van het gerechtshof Arnhem, waarbij nader onderzoek door het NIFP is gelast.

3. De beoordeling
Het verweer inzake de onbevoegdheid van de beroepscommissie
Met het oog op het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak is in artikel 21 van het Bestuursreglement van de RSJ bepaald dat de rechtspraakfunctie wordt uitgeoefend door leden die niet betrokken zijn geweest bij de
advisering omtrent enig onderwerp dat aan het oordeel van de beroepscommissie is onderworpen.
In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat het advies van de RSJ van 18 januari 2005 feitelijk is voorbereid, besproken en vastgesteld door leden van de sectie tbs van de Raad. De voorzitter en de leden van de beroepscommissie, die thans het
beroep van het hoofd van de inrichting beoordelen, maakten (toen) geen deel uit van de sectie tbs en zijn niet op enigerlei wijze bij de adviseringswerkzaamheden betrokken geweest. De omstandigheid dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm, het advies
door de RSJ als geheel is uitgebracht, brengt dan ook niet mee dat alle leden van de RSJ zich zouden moeten onthouden van enige beoordeling van beroepszaken.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het verweer moet worden verworpen.

Inhoudelijke beoordeling
Klager is op de afdeling Grittenveld te Hoogeveen geplaatst. Op deze afdeling verblijven ongewenst verklaarde vreemdelingen in het kader van de tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde tbs. De Minister heeft voor deze afdeling, die zich binnen de
muren van de p.i. Noord, De Grittenborgh bevindt, een uitzondering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Bvt gemaakt en de afdeling aangewezen als afdeling van het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht.
Klagers beklag betreft de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van zijn plaatsing in Grittenveld, waar hij in een zeer sober regime verblijft. De beroepscommissie deelt de opvatting van de beklagcommissie dat met deze beperkingen in het algemeen
geen inbreuk wordt gemaakt op de minimumrechten als verwoord in de Bvt.

Artikel 2 Bvt luidt als volgt:
1. De tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer
in de maatschappij, met inachtneming van het karakter van die vrijheidsbenemende straf of maatregel.
2. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden plaatsvindt, worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel
van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden noodzakelijk zijn.
Uit paragraaf 2.6 van de Memorie van toelichting op artikel 2, tweede lid, Bvt volgt dat bij de opzet van de rechtspositieregeling voor verpleegden als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de verpleegde drager blijft van (grond)rechten voor zover de
uitoefening hiervan zich verdraagt met de tenuitvoerlegging van de maatregel. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met hetgeen bepaald is in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet. Beperkingen op (grond)rechten zijn slechts toelaatbaar indien deze
voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Aldus is door de wetgever het beginsel van minimale beperkingen verwoord.

Klager verblijft sinds 21 april 2006, derhalve meer dan anderhalf jaar in Grittenveld, alwaar hij is geplaatst ter uitzetting naar Turkije (waaronder de beroepscommissie elke vorm van overdracht van klager aan de autoriteiten van dat land verstaat).
Vastgesteld kan worden dat niet op enig moment sprake is geweest van een mogelijkheid tot die uitzetting, terwijl thans evenmin duidelijk is of deze kan worden gerealiseerd.
De beroepscommissie onderkent dat met zodanige uitzetting enige tijd gemoeid kan zijn, mede vanwege de vereiste medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst. Voorts moet onder ogen worden gezien dat de resocialisatie van tbs-gestelde
ongewenst verklaarde vreemdelingen over het algemeen in zoverre problematisch is dat terugkeer in de Nederlandse samenleving, anders dan bij andere tbs-gestelden, in beginsel geen reële optie is. In het licht hiervan is de aanvaardbaarheid van de
aanwijzing van Grittenveld als aparte afdeling voor ongewenst verklaarde tbs-gestelden, die daar tijdelijk verblijven in afwachting van hun terugkeer naar het land van herkomst, niet in het geding.
Niettemin moet worden geconstateerd dat het regime in Grittenveld, voor zover aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen, grotendeels overeenstemt met het regime binnen een reguliere penitentiaire inrichting en dat dit voornamelijk voortvloeit
uit het feit dat Grittenveld gebouwelijk deel uitmaakt van De Grittenborgh. Aan artikel 2 Bvt te ontlenen overwegingen hebben kennelijk weinig invloed gehad op de vaststelling van de in Grittenveld geldende regels. Voorts staat vast dat de regels in
Grittenveld, voor de tbs-gestelden in negatieve zin, sterk afwijken van de regels die elders in Veldzicht gelden. Een en ander is aanvaardbaar indien, en zolang, duidelijk is dat uitzetting (in de eerder genoemde ruime betekenis van dit begrip) naar
het
land van herkomst een reële optie is, dat resocialisatie in Nederland redelijkerwijs kan worden uitgesloten, en dat de uitzetting op afzienbare termijn kan worden gerealiseerd. In die gevallen kan worden gerechtvaardigd dat de tbs-gestelde in een
afdeling als Grittenveld wordt onderworpen aan aanzienlijk meer beperkingen dan hem ten deel zouden vallen op een reguliere tbs-afdeling. Buiten die gevallen valt niet in te zien dat het voortduren van de beperkingen, in afwijking van het regime op
reguliere afdelingen van de inrichting, noodzakelijk is met het oog op enig in artikel 2, tweede lid, Bvt vermeld doel.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat, indien de bedoelde beperkingen te lang duren -waarbij de beroepscommissie een periode van negen maanden acceptabel acht in verband met de tijd die gemoeid is met het realiseren van de
uitzetting naar het land van herkomst-, aan het beginsel van minimale beperkingen, zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 2, tweede lid, Bvt, onevenredig geweld wordt aangedaan ten behoeve van het belang dat gemoeid is met uitzetting van de
betrokken
tbs-gestelde. Het nadien voortduren van deze beperkingen moet in strijd worden geacht met het bepaalde in artikel 2 Bvt.

De beroepscommissie zal derhalve
- het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren, voor zover het beroep betrekking heeft op de periode van de eerste negen maanden dat klager aan de onderhavige beperkingen
onderworpen is geweest;
- het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden, voor zover het beroep betrekking heeft op de periode na de eerste negen maanden dat klager aan de onderhavige beperkingen is onderworpen.

Voor wat betreft de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat zij zal aansluiten bij haar eerdere jurisprudentie, waaronder de uitspraken van 13 september 2006 (06/105/TA en 06/106/TA). Dit brengt mee dat aan
klager een tegemoetkoming van € 300,= per maand zal worden toegekend vanaf de datum dat klager langer dan negen maanden de litigieuze beperkingen onderging tot het einde van deze beperkingen, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een
periode van drie maanden wordt verhoogd met € 125,= per maand.

4. De uitspraak
De beroepscommissie
verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond voor zover dit betrekking heeft op de periode van de eerste negen maanden dat klager aan de beperkingen onderworpen is geweest, vernietigt op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie en
verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden;
vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft de hoogte van de toegekende tegemoetkoming en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 300,= per maand vanaf de datum dat hij langer dan negen maanden in Grittenveld de onderhavige
beperkingen ondergaan heeft tot het einde van deze beperkingen, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden wordt verhoogd met € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.P. Balkema en J.J. van Oostveen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 december 2007

secretaris voorzitter

Naar boven