Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4744/TA, 29 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4744/TA

betreft: [klager] datum: 29 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2014 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft vertraging in de behandeling als gevolg van personele wisselingen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft klager op juiste gronden in zijn beklag ontvangen. Verwezen wordt naar de uitspraken 07/0155/TA, 08/1826/TA en 08/3057/TA van
de beroepscommissie. Klager kan zich niet vinden in de ongegrondverklaring van het beklag. De verlofaanvraag is maandenlang vertraagd en dat levert wel degelijk een merkbare vertraging op in het behandeltraject.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is zeer spijtig voor klager dat zijn voormalige behandelcoördinator had toegezegd eind augustus 2014 een verlofaanvraag te zullen
indienen maar dit niet heeft gedaan. Klagers huidige behandelcoördinator heeft op 17 december 2014 alsnog een verlofaanvraag ingediend. Klager had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in het beklag, omdat geen sprake is van het niet betrachten
maar
van de wijze van betrachten van de zorgplicht. Ook tijdens de personele wisselingen heeft klager zijn behandelprogramma kunnen doorlopen en is een op resocialisatie gerichte behandeling aangeboden. Niet kan worden gesteld dat door het niet eerder
aanvragen van de verlofmachtiging een vertraging in klagers behandeling heeft plaatsgevonden. Daadwerkelijke gebruikmaking van een eventueel verkregen verlofmachtiging en de invloed daarvan op de voortgang van het behandeltraject hangen van meer
factoren af dan alleen de verlofmachtiging zelf. Verwezen wordt verder naar de uitspraken van de beroepscommissie met de zaaknummers 14/1508/TA, 14/1518/TA, en 14/1601/TA, alsmede 14/1525/TA.

3. De beoordeling
Noch in de Bvt noch in andere wet- of regelgeving is een recht op verlof neergelegd. Evenmin kan uit artikel 2 Bvt dan wel andere wet- of regelgeving worden afgeleid dat tbs-gestelden rechtens aanspraak kunnen maken op verlofverlening, ook al zal hun
behandeling in de regel gericht zijn op via verlofverlening te realiseren resocialisatie. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie staat voorts geen beklag open tegen (vermeende) in de inrichting opgelopen vertraging bij het aanvragen van
een verlofmachtiging (vlg. 14/1372/TA, 13/3445/TA en 12/3881/TA).
De beroepscommissie overweegt voorts dat voldoende aannemelijk is dat aan klager een op resocialisatie gerichte behandeling is aangeboden. Een vermeende schending van het aan artikel 17 van de Bvt te ontlenen recht op behandeling (overeenkomstig het
verplegings- en behandelingsplan) is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in dit artikel neergelegde zorgplicht. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplicht - zoals in de onderhavige
zaak - zal de klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Gelet hierop had de beklagrechter klager niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beklag over de vertraging in zijn behandeling.
Klagers beroep op uitspraken 07/0155/TA, 08/1826/TA en 08/3057/TA kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het in die zaken ging om een niet op resocialisatie gerichte behandeling en het verblijf in beperkingen van tbs-gestelde en ongewenst verklaarde
vreemdelingen in FPC Veldzicht.
De beroepscommissie zal daarom klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven