Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3057/TA, 6 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3057/TA

betreft: [klager] datum: 6 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 oktober 2008 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel, locatie Zwolle, is klagers raadsman gehoord. Klager is uitgezet naar Turkije. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de overplaatsing van de locatie Grittenveld naar Balkbrug.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat hij dient te worden ontvangen in zijn beklag. Aan de overplaatsing zijn geen van de gronden zoals genoemd in artikel 31, derde lid,
van de Bvt ten grondslag gelegd. De beklagcommissie is ten onrechte hieraan voorbij gegaan. Evenmin is de beklagcommissie ingegaan op het bepaalde in artikel 13 EVRM in verbinding met artikel 5 en 6 EVRM. Klager meent voorts dat op grond van artikel
56,
eerste lid, onder e, van de Bvt wel degelijk beklag open staat tegen een interne overplaatsing.
Klagers recht op schadevergoeding, die op grond van de uitspraak van de beroepscommissie van 19 december 2007 (07/155/TA) aan hem moet worden uitbetaald, wordt door de overplaatsing geschonden. Tevens wordt artikel 2 Bvt nog steeds geschonden,
aangezien
klager ook in Balkbrug niet in aanmerking komt voor behandeling en resocialisatie. Dit laatste is eveneens in strijd met een uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 1987 (NJ 1987, 405), zodat de inrichting verplicht blijft schadevergoeding te
betalen.
Klager verwijst verder naar de uitspraken van het EHRM inzake Brand en Morsink en naar artikel 5 EVRM dat is geschonden, nu een tbs-verpleegde niet thuis hoort in een gevangenisregime. Verder verwijst klager naar een uitspraak van 26 april 2007 van het
Gerechtshof Den Haag (JV 2007, 254) waarin is geoordeeld dat een verblijf van langer dan zes maanden op een detentieboot strijd oplevert met artikel 8 EVRM.

Het hoofd van de inrichting heeft volhard in het voor de beklagcommissie ingenomen standpunt. In aanvulling daarop heeft deze gesteld dat in de locatie van Veldzicht in Balkbrug geen sprake is van een sober regime als in Grittenveld, waarover in de
uitspraak van de beroepscommissie van 19 december 2007 (07/155/TA) is gesproken.

3. De beoordeling
Klager meent dat door de overplaatsing zijn recht op behandeling en resocialisatie als bedoeld in artikel 2 Bvt, alsmede verdragsbepalingen zijn geschonden. Gelet hierop en artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt is klager alsnog ontvankelijk in
zijn beklag. De beslissing van de beklagcommissie kan derhalve niet in stand blijven.

Klager is als ter beschikking gestelde en ongewenst verklaarde vreemdeling ter uitzetting naar Turkije in een vreemdelingenvoorziening van Veldzicht geplaatst, aanvankelijk op de afdeling Grittenveld te Hoogeveen en vanaf 3 juli 2008 op de afdeling
Noord 3 te Balkbrug, tot zijn uitzetting naar Turkijke op 22 december 2008. Dit is geschied volgens een speciaal voor ongewenst verklaarde tbs-gestelden vastgesteld beleid, waarbij verblijf in een speciale vreemdelingenvoorziening, met een soberder
regime dan gebruikelijk, ter uitzetting naar het land van herkomst voorop staat.
In haar beslissing van 19 december 2007 (07/155/TA) heeft de beroepscommissie geoordeeld dat klagers verblijf op Grittenveld voor een periode van meer dan negen maanden niet gerechtvaardigd was in het licht van het in artikel 2 Bvt neergelegde beginsel
van minimale beperkingen. De beroepscommissie heeft aan klager voor de periode dat zijn verblijf op Grittenveld langer dan negen maanden duurde een tegemoetkoming toegekend.
Nu met de onderhavige overplaatsing uitvoering is gegeven aan voormelde beslissing van de beroepscommissie, met welke beslissing overigens tegemoet is gekomen aan klagers bezwaren tegen zijn verblijf op Grittenveld, valt niet in te zien dat de
beslissing tot die overplaatsing alleen op basis van de in artikel 31 Bvt genoemde gronden had mogen worden genomen. Evenmin valt in te zien dat de tegemoetkoming die de beroepscommissie aan klager uit hoofde van zijn verblijf op Grittenveld heeft
toegekend, op grond van artikel 2 Bvt moet worden opgevat als een recht op schadevergoeding dat ook voortduurt nadat klagers verblijf op Grittenveld is beëindigd door zijn overplaatsing.

In artikel 2, eerste lid, Bvt is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel in een tbs-inrichting zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de behandeling van de betrokkene en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij, met
inachtneming van het karakter van de tbs-maatregel.
Vooropgesteld moet worden dat noch uit artikel 2 Bvt noch uit enige andere wettelijke bepaling kan worden afgeleid dat tbs-gestelden rechtens aanspraak kunnen maken op resocialisatie en verlofverlening, ook al zal hun behandeling in de regel gericht
zijn op, mede via verlofverlening te realiseren, resocialisatie.
Ongewenst verklaarde vreemdelingen die in het kader van de tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde tbs verblijven op speciaal daartoe aangewezen afdelingen, zoals ten aanzien van klager het geval was, verkeren in zoverre in een bijzondere situatie
dat zij, volgens vast beleid van de Staatssecretaris, geen behandeling ondergaan die gericht is op terugkeer in de Nederlandse maatschappij, omdat zij zullen worden uitgezet naar het land van herkomst. Het is aan de autoriteiten van het desbetreffende
land te bewerkstelligen dat voor deze tbs-gestelden vervolgopvang en/of –behandeling beschikbaar is, bij gebreke waarvan de Staatssecretaris zal beslissen niet tot uitzetting van de ongewenst verklaarde vreemdeling over te gaan, zo begrijpt de
beroepscommissie het beleid van de Staatssecretaris.
Naar het oordeel van de beroepscommissie staat artikel 2 Bvt er in beginsel niet aan in de weg dat ongewenst verklaarde vreemdelingen de tenuitvoerlegging van de tbs ondergaan op een afdeling met een soberder regime dan gebruikelijk, zonder op
resocialisatie in Nederland gerichte behandeling, indien na hun uitzetting in hun verdere behandeling en eventuele resocialisatie kan worden voorzien in het land van herkomst. De uitspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad van 16 januari 1987 (NJ
1987, 405) kan hieraan niet afdoen, nu in die uitspraak louter de mogelijkheid van resocialisatie in Nederland aan de orde was en niet die in het land van herkomst. Met betrekking tot het beroep op artikel 5 EVRM overweegt de beroepscommissie dat met
de
vrijheidsbeneming van degenen aan wie tbs met dwangverpleging is opgelegd (mede) wordt beoogd de maatschappij te beschermen. Het enkele ontbreken van een op resocialisatie gerichte behandeling tijdens die vrijheidsbeneming brengt dan ook niet mee dat
die vrijheidsbeneming niet in overeenstemming is met het doel daarvan.

Klagers overplaatsing naar de afdeling Noord 3 levert derhalve geen strijd op met artikel 2 Bvt of artikel 5 EVRM en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag is
derhalve
ongegrond. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart. het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en prof. dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 april 2009

secretaris voorzitter

Naar boven