Onderwerp: Bezoek-historie

Afzien van verdere terugvordering (SB1119)
Geldigheid:01-11-2017 t/m 20-02-2019Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Op grond van het tweede, derde en vierde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw 24 AKW, artikel 58 zevende lid Participatiewet en artikel 6e, zesde lid Remigratiewet is de SVB in bepaalde situaties bevoegd om van verdere terugvordering af te zien. De bepalingen van de AOW zijn van overeenkomstige toepassing op de terugvordering van een overbruggingsuitkering op grond van de OBR.

Artikel 58, zevende lid Participatiewet ziet alleen op het afzien van verdere terugvordering in geval de ten onrechte verleende AIO-aanvulling het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de mededelingsverplichting. Voor overige terugvorderingen van ten onrechte verleende AIO-aanvulling bevat de Participatiewet geen bepaling over het afzien van terugvordering of verdere terugvordering. Om die reden past de SVB het hierna volgende beleid naar analogie toe op die terugvorderingen.

De SVB past het tweede lid, onder a en b, het derde en vierde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW en het zesde lid, onder a en b van artikel 6e Remigratiewet onverkort toe. De SVB ziet daarom op verzoek van de betrokkene af van verdere terugvordering indien de vordering na vijf jaar nog niet volledig is voldaan en hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger:

  • gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
  • gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

Op grond van het derde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW en artikel 58, zevende lid Participatiewet is deze termijn tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de mededelingsverplichting.

De genoemde termijn is op grond van het vierde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW drie jaar indien:

  • het gemiddelde inkomen van de betrokkene in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
  • de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de mededelingsverplichting.

Aan de voorwaarde dat het inkomen de beslagvrije voet niet te boven is gegaan, is ook voldaan als de betrokkene alleen als gevolg van een conjuncturele aanpassing van de normbedragen gedurende (maximaal) drie jaar een inkomen heeft genoten dat de beslagvrije voet overstijgt. Aan deze voorwaarde is niet voldaan als door een wijziging in de situatie van de belanghebbende het inkomen de beslagvrije voet overschrijdt.

De Remigratiewet kent niet de mogelijkheid om na een termijn van drie jaar af te zien van terugvordering of verdere terugvordering. In gevallen waarin aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, hanteert de SVB tevens een termijn van drie jaar.

Het tweede lid, onderdeel c van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW bevat een bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering indien de terugvordering niet is ontstaan door het overtreden van de mededelingsverplichting, gedurende vijf jaren geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment zullen worden verricht. De SVB maakt gebruik van deze bevoegdheid indien de vordering maximaal € 2.400,- bedraagt. De termijn is tien jaar bij vorderingen tot € 7.000,-, vijftien jaar bij vorderingen tot € 11.500,- en twintig jaar bij vorderingen vanaf € 11.500,-.

Op grond van het derde lid van de hiervoor genoemde artikelen en artikel 58, zevende lid Participatiewet geldt deze bevoegdheid eveneens voor gevallen waarin een terugvordering is ontstaan door het overtreden van de mededelingsverplichting, gedurende tien jaren geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment zullen worden verricht. De SVB maakt van deze bevoegdheid gebruik, indien de vordering niet hoger is dan € 10.000,-. De termijn is in deze gevallen vijftien jaar bij vorderingen tot € 15.000,- twintig jaar bij vorderingen tot € 20.000,- en vijfentwintig jaar bij vorderingen vanaf € 20.000,-.

Artikel 6e, zesde lid, onderdeel c Remigratiewet kent ook de bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering indien gedurende vijf jaren geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment zullen worden verricht. De Remigratiewet stelt daarbij niet de voorwaarde dat de terugvordering niet is ontstaan door het overtreden van de mededelingsverplichting. De SVB maakt gebruik van deze bevoegdheid indien de vordering maximaal € 2.400,- bedraagt. De termijn is tien jaar bij vorderingen tot € 7.000,-, vijftien jaar bij vorderingen tot € 11.500,- en twintig jaar bij vorderingen vanaf € 11.500,-.

Op grond van het tweede lid, onderdeel d van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW, artikel 58, zevende lid, onderdeel d Participatiewet en artikel 6e, zesde lid, onderdeel d, Remigratiewet is de SVB bevoegd om af te zien van verdere terugvordering indien de betrokkene een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. De SVB maakt slechts gebruik van deze bevoegdheid indien zij van oordeel is dat het resterende deel van de vordering niet zal kunnen worden geïncasseerd.

Grondslag

artikel 24 AOW, artikel 53 Anw, artikel 24 AKW en artikel 6e, lid 6  Remigratiewet

Wijzigingsbesluit Beleidsregels SVB oktober 2017

Naar boven