Beleidsregel
Op grond van het tweede, derde en vierde lid van de
artikelen 24 AOW, 53 Anw 24 AKW en artikel 58 zevende lid Participatiewet is de SVB in
bepaalde situaties bevoegd om van verdere terugvordering af te zien. De bepalingen van de
AOW zijn van overeenkomstige toepassing op de terugvordering van een overbruggingsuitkering
op grond van de OBR..
Artikel 58, zevende lid Participatiewet ziet
alleen op het afzien van verdere terugvordering in geval de ten onrechte verleende
AIO-aanvulling het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
mededelingsverplichting. Voor overige terugvorderingen van ten onrechte verleende
AIO-aanvulling bevat de Participatiewet geen bepaling over het afzien van terugvordering of
verdere terugvordering. Om die reden past de SVB het hierna volgende beleid naar analogie
toe op die terugvorderingen.
De SVB past het tweede lid, onder a en
b, het derde en vierde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW onverkort toe. De SVB
ziet daarom op verzoek van de betrokkene af van verdere terugvordering indien de vordering
na vijf jaar nog niet volledig is voldaan en hij of zijn wettelijke
vertegenwoordiger:
- gedurende vijf
jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
- gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan,
maar het achterstallige bedrag over die periode vermeerderd met de daarover verschuldigde
wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft
betaald.
Op grond van het derde
lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW en artikel 58, zevende lid Participatiewet is
deze termijn tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de mededelingsverplichting.
De genoemde
termijn is op grond van het vierde lid van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW drie jaar
indien:
- het gemiddelde inkomen van
de betrokkene in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
- de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van
de mededelingsverplichting.
Aan de
voorwaarde dat het inkomen de beslagvrije voet niet te boven is gegaan, is ook voldaan als
de betrokkene alleen als gevolg van een conjuncturele aanpassing van de normbedragen
gedurende (maximaal) drie jaar een inkomen heeft genoten dat de beslagvrije voet overstijgt.
Aan deze voorwaarde is niet voldaan als door een wijziging in de situatie van de
belanghebbende het inkomen de beslagvrije voet overschrijdt.
Het
tweede lid, onderdeel c van de artikelen 24 AOW, 53 Anw en 24 AKW bevat een bevoegdheid om
af te zien van verdere terugvordering indien de terugvordering niet is ontstaan door het
overtreden van de mededelingsverplichting, gedurende vijf jaren geen betalingen zijn
verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment zullen worden verricht. De SVB maakt
gebruik van deze bevoegdheid indien de vordering maximaal € 2.400,- bedraagt. De termijn is
tien jaar bij vorderingen tot € 7.000,-, vijftien jaar bij vorderingen tot € 11.500,- en
twintig jaar bij vorderingen vanaf € 11.500,-.
Op grond van het
derde lid van de hiervoor genoemde artikelen en artikel 58, zevende lid Participatiewet
geldt deze bevoegdheid eveneens voor gevallen waarin een terugvordering is ontstaan door het
overtreden van de mededelingsverplichting, gedurende tien jaren geen betalingen zijn
verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment zullen worden verricht. De SVB maakt
van deze bevoegdheid gebruik, indien de vordering niet hoger is dan € 10.000,-. De termijn
is in deze gevallen vijftien jaar bij vorderingen tot € 15.000,- twintig jaar bij
vorderingen tot € 20.000,- en vijfentwintig jaar bij vorderingen vanaf € 20.000,-.
Op grond van het tweede lid, onderdeel d van de artikelen 24 AOW,
53 Anw en 24 AKW en artikel 58, zevende lid, onderdeel d Participatiewet is de SVB bevoegd
om af te zien van verdere terugvordering indien de betrokkene een bedrag overeenkomend met
ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. De SVB maakt slechts gebruik van deze
bevoegdheid indien zij van oordeel is dat het resterende deel van de vordering niet zal
kunnen worden geïncasseerd.
De Remigratiewet bevat geen bepaling
over het afzien van verdere terugvordering van ten onrechte betaalde remigratievoorziening.
De SVB meent dat zich in het kader van de Remigratiewet - net als in de AOW, Anw, AKW en
Participatiewet - gevallen kunnen voordoen die nopen tot het afzien van verdere
terugvordering. Daarom past de SVB het hierboven beschreven beleid naar analogie toe op
terugvorderingen op grond van artikel 6e Remigratiewet.