Beleidsregel
De beslistermijn vangt aan op het moment dat de SVB het
aanvraagformulier voor een uitkering ontvangt. Indien de aanvraag via een buitenlands
verbindingsorgaan, een Nederlands bestuursorgaan of, indien het een aanvraag om uitkering op
grond van de TAS 2014 of TNS betreft, bij het IAS wordt ingediend, begint de beslistermijn
te lopen op het moment dat de SVB de aanvraag van het betreffende orgaan heeft
ontvangen.
Op grond van de artikelen 51 AOW, 64a Anw, 29c AKW, 26 OBR en
6g Remigratiewet dient de SVB op een aanvraag op grond van deze wetten binnen een redelijke
termijn na ontvangst van de aanvraag te beslissen. Het tweede lid van genoemde bepalingen
regelt dat een redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer binnen acht weken na
ontvangst van de aanvraag geen beschikking is genomen. Voor de Remigratiewet geldt een
termijn van zestien weken. Op grond van het derde lid van deze artikelen is verlenging met
een redelijke termijn mogelijk indien de beschikking niet binnen acht respectievelijk
zestien weken kan worden genomen. De SVB maakt van deze verlengingstermijn gebruik door de
beslistermijn in beginsel met maximaal acht weken te verlengen indien dit nodig is voor
onderzoek naar de feiten. De SVB maakt alleen gebruik van een langere verlengingstermijn dan
acht weken als zij bij het nemen van de beslissing tot verlenging gemotiveerd kan aangeven
dat het onderzoek naar de feiten deze langere termijn noodzakelijk maakt. Voor het recht op
AIO-aanvulling gelden de termijn van de artikelen 4:13 en 4:14 Awb omdat de Participatiewet
zelf geen beslistermijn kent.
De SVB stuurt personen die in Nederland
wonen vijf maanden voor zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken een aanvraagformulier
voor een AOW-pensioen (zie SB1065 over toekenning op aanvraag). Indien in die gevallen de
aanvraag eerder wordt ingediend dan acht weken voor de ingang van het AOW-pensioen,
beschouwt de SVB een verlenging van de beslistermijn tot de eerste dag van de maand waarin
de aanvrager de pensioengerechtigde leeftijd bereikt als redelijk.
Indien
sprake is van vertraging bij het nemen van een beschikking op aanvraag schort de SVB de
beslistermijn op zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend. De SVB rekent
de vertraging in ieder geval toe aan de aanvrager indien hij vlak voor het einde van de
beslistermijn spontaan nieuwe gegevens overlegt. In dat geval schort zij de beslistermijn
met ten hoogste acht weken op.
Als de aanvrager niet of niet tijdig
reageert op een verzoek om informatie, anders dan op een verzoek om aanvulling van de
aanvraag (zie SB3196 over aanvulling van de aanvraag) rekent de SVB de vertraging eveneens
aan hem toe. In dat geval schort de SVB de beslistermijn op met ingang van de dag waarop zij
de aanvrager op zijn verzuim heeft gewezen tot de dag waarop de SVB de informatie heeft
ontvangen of de hersteltermijn ongebruikt is verstreken.
Op grond van
artikel 4:15, tweede lid, onder c Awb wordt de beslistermijn opgeschort in geval van
overmacht. Volgens de SVB is in ieder geval sprake van overmacht indien de voor het nemen
van een beschikking benodigde gegevens verloren zijn gegaan of voor langere tijd
ontoegankelijk zijn als gevolg van abnormale en onvoorziene omstandigheden die liggen buiten
de invloedssfeer van de SVB.
Indien de SVB een uitkering tijdelijk bij
wijze van voorschot verleent (zie SB1068 over toekenning van voorschotten) wordt deze
beslissing niet aangemerkt als de definitieve beschikking op de aanvraag, als bedoeld in de
bepalingen genoemd in de tweede alinea. Indien deze beslissing niet binnen de wettelijke
beslistermijn kan worden gegeven, stuurt de SVB een voorschotbeslissing en een kennisgeving
van verlenging van de beslistermijn aan de aanvrager.
Grondslag
artikel 29c AKW, artikel 64a Anw, artikel 51 AOW, artikel 26 OBR, artikel 6g
Remigratiewet, , artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb
Besluit beleidsregels SVB 2016