Beleidsregel
Het toepassingsgebied van de verordening wordt territoriaal
begrensd door artikel 299 EG-Verdrag, dat een opsomming bevat van de lidstaten van de
Europese Gemeenschap en van de overige gebieden waarop het verdrag van toepassing is. De
toepassing van Vo. 1408/71 is daarom in beginsel slechts aan de orde als een persoon binnen
de grenzen van de Europese Gemeenschap woont en werkt. Uit de jurisprudentie van het HvJ EG
blijkt echter dat de verordening eveneens van toepassing kan zijn als een persoon onder de
personele werkingssfeer valt maar buiten het grondgebied van de Europese Gemeenschap woont
of werkt. De SVB voert in dit kader het volgende beleid.
De SVB gaat
ervan uit dat titel II van de verordening van toepassing is als een werknemer op het
grondgebied van de Gemeenschap woont maar buiten het grondgebied van de Gemeenschap werkt
voor een binnen de Gemeenschap gevestigde werkgever. Daarbij ontleent de SVB aan de
overwegingen van het HvJ EG in de arresten Prodest en Aldewereld de voorwaarde dat de
werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de buiten de Gemeenschap verrichte arbeid verzekerd
moet zijn in de lidstaat waar zijn werkgever is gevestigd dan wel dat de werknemer op grond
van de nationale wetgeving van die lidstaat verzekerd is tijdens de arbeid buiten de
Gemeenschap. Indien aan een van deze voorwaarden wordt voldaan gaat de SVB ervan uit dat de
wetgeving van de lidstaat van de werkgever als toepasselijk is aangewezen gedurende de
periode dat buiten de Gemeenschap arbeid wordt verricht.
De SVB neemt op
grond van het arrest Chuck van het HvJ EG van 3 april 2008 aan dat hoofdstuk 3 van titel III
van de verordening, betreffende ouderdom en overlijden, alsmede Bijlage VI, onderdeel R,
onder 3, betreffende het recht op nabestaandenuitkering, van toepassing is ongeacht de
woonplaats van de aanvrager om ouderdomspensioen of nabestaandenuitkering onder de
voorwaarde dat de aanvrager onder de personele werkingssfeer van de verordening valt (zie SB
2120). Indien een buiten de Gemeenschap wonende gewezen werknemer of zelfstandige zich
tijdens de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheden binnen de Gemeenschap heeft verplaatst,
dient zijn ouderdomspensioen of de uitkering ten behoeve van zijn nabestaanden daarom te
worden berekend met toepassing van hoofdstuk 3 van titel III. Dit uitgangspunt geldt niet
voor de toepassing van hoofdstuk 8 van titel III, betreffende onder meer kinderbijslag voor
pensioengerechtigden, en Bijlage VI, onderdeel R, punt 2, onder a tot en met d, betreffende
in aanmerking te nemen tijdvakken voor de berekening van een ouderdomspensioen. De daarin
vervatte bepalingen zijn blijkens de tekst van de verordening alleen van toepassing als de
aanvrager op het grondgebied van de Gemeenschap woont.
Op grond van
artikel 126 EER en artikel 24 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar
lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van
personen, is met het grondgebied van de Gemeenschap gelijkgesteld het grondgebied van de
lidstaten van de EER en Zwitserland.