nummer: 10/679/TR
betreft: [klager] datum: 20 oktober 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.A.G.M. Landerloo, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van 1 maart 2010 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.A.G.M. Landerloo, en namens de Minister, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.
In verband met de inwerkingtreding op 4 augustus 2010 van het Besluit van de Minister van 24 juli 2010 tot wijziging van - voor zover in deze zaak van belang- de Penitentiaire maatregel in verband met de schrapping van de bepaling dat de plaatsing van
een veroordeelde die tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging is opgelegd, in beginsel geschiedt nadat eenderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd (Staatsblad 2010, 312) zijn klager, zijn raadsvrouw en de Minister in de
gelegenheid gesteld om schriftelijk hun visie op de gevolgen van de inwerkingtreding van dit besluit te geven. De ontvangen reacties zijn ter kennisneming naar partijen gezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft bepaald dat geen uitvoering wordt gegeven aan de Fokkensregeling, krachtens welke regeling klagers wachtlijstdatum op 12 juni 2007 is vastgesteld op 22 juni 2010.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak van 31 januari 2005 van het Hof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld met bevel dat hij van
overheidswege
zal worden verpleegd. De v.i.-datum van klager is 18 februari 2017.
Op 21 september 2006 heeft de Minister bepaald dat klager vanwege het capaciteitstekort niet na tenuitvoerlegging van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, maar vanaf de
v.i.-datum en aansluitende aanvang van zijn tbs op 18 februari 2017.
Bij uitspraak 06/2462/TR van 18 april 2007 heeft de beroepscommissie klagers beroep daartegen gegrond verklaard, de beslissing van 21 september 2006 vernietigd en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Minister heeft klager
vervolgens
op 12 juni 2007 bericht dat klagers wachtlijstdatum is bepaald op 22 juni 2010.
Bij brief van 10 november 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: Staatssecretaris) de Tweede Kamer ingelicht over het voornemen om de artikelen 42 en 43 Penitentiaire maatregel (Pm) te herzien en meegedeeld dat vooruitlopend op het
wijzigingsbesluit uitvoering van de in deze artikelen neergelegde zogenaamde Fokkensregeling met ingang van 10 november 2009 is bevroren.
Bij brief van 1 maart 2010 heeft de Minister klager meegedeeld dat, hoewel zijn wachtlijstdatum is vastgesteld op 22 juni 2010, daaraan geen uitvoering wordt gegeven in verband met de voorgenomen herziening van de Fokkensregeling en vooruitlopend
daarop
de opschorting van de tenuitvoerlegging daarvan.
Klager is op 7 mei 2010 vanuit de locatie Roermond geplaatst in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Maastricht. Vanuit dit PPC is klager op 7 juli 2010 teruggeplaatst in de locatie Roermond.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is ten tijde van zowel de bevriezing als de formele afschaffing van de Fokkensregeling in strijd met het voor die tijd geldende
wettelijke systeem. De opschorting en vervolgens formele afschaffing van de Fokkensregeling kent geen deugdelijke overgangsregeling.
Subsidiair geldt dat in klagers zaak op 12 juni 2007 de wachtlijstdatum is vastgesteld op 22 juni 2010.
Het starten van behandeling na 13,3 jaar gevangenisstraf (v.i.-datum) is minder effectief dan na 6,6 jaar (eenderde datum). De nabestaanden van klagers slachtoffers zien klager het liefst niet meer terugkeren in de maatschappij, maar de rechter heeft
anders beslist.
Klager is in het PPC Maastricht geplaatst. Men kon daar niets met klager omdat hij behandeling nodig heeft. Het PPC heeft aangegeven geen “voorbehandelportaal” te zijn en niet bedoeld te zijn voor behandeling. Na twee maanden verblijf is klager op
initiatief van het PPC naar de locatie Roermond teruggeplaatst.
Uit de over klager uitgebrachte rapportages kan niet worden opgemaakt dat zijn tbs-behandeling al binnen één à twee jaar zal zijn afgerond.
Klager heeft zijn beroep, voor zover voor de beoordeling van belang, zelf aanvullend als volgt toegelicht. Hij wil snel aan behandeling beginnen. Hij moet de juiste behandeling krijgen om inzicht in zijn eigen problematiek te kunnen krijgen. Als hij
nog
zeven jaar moet wachten, zal zijn problematiek alleen maar verslechteren.
In het overgelegde rapport van 6 december 2007 van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) was al aangegeven dat in zijn geval eerdere plaatsing geïndiceerd was, maar daarop is geen enkele actie ondernomen. Hij is dit jaar dan ook vanwege psychische
problemen opgenomen in het PPC, maar hem is daar begeleiding en behandeling ontzegd omdat dit in een tbs-inrichting dient te gebeuren.
Namens de Minister is inzake het beroep, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende standpunt naar voren gebracht.
Aan de Fokkensregeling en de brief van 12 juni 2007 is geen recht op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting te ontlenen. Genoemde brief geeft slechts een indicatie voor een mogelijke plaatsingsdatum. De Minister kon op grond van artikel 42 (oud) Pm
tot vervroegde plaatsing overgaan, maar was daartoe niet gehouden.
Het uitgangspunt van de Minister is een uitspraak van de beroepscommissie op te volgen. De Minister is echter nu van mening dat plaatsing van klager in een tbs-inrichting conform artikel 42 (oud) Pm, geen doorgang kan vinden als gevolg van een aantal
ontwikkelingen in de afgelopen periode. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot nieuwe inzichten, die aanleiding zijn de Fokkensregeling te heroverwegen en af te schaffen. Daarop vooruitlopend is de uitvoering van de Fokkensregeling met ingang van 10
november 2009 bevroren. Vanaf die datum komt klager niet langer in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs.
Ook op basis van het in werking getreden wijzigingsbesluit van 24 juli 2010 komt klager niet in aanmerking voor vervroegde opname in een tbs-kliniek.
De beslissing tot heroverweging van de Fokkensregeling is een weloverwogen keuze op basis van nieuwe inzichten en omstandigheden. Zo is vervroegde behandeling in een tbs-inrichting niet noodzakelijk, daar in een PPC toereikende behandeling kan worden
geboden aan mensen die het niet goed doen in detentie. Vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek is niet zinvol vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om vóór de v.i.-datum verlof te verlenen. Verder staan de belangen van slachtoffers/nabestaanden
meer
op de voorgrond dan in 2005.
In klagers geval is het PPC Maastricht van oordeel dat klagers problematiek niet zodanig is dat hij in het PPC moet verblijven. Waar klager niet detentieongeschikt is, kan hij op een reguliere afdeling verblijven.
Indien het beroep desondanks gegrond wordt verklaard, is er geen rechtsgrond voor een tegemoetkoming, nu de v.i.-datum op 18 februari 2017 is bepaald en aan klagers verblijf in een penitentiaire inrichting de titel van gevangenisstraf ten grondslag
ligt.
4. De beoordeling
Aan de orde is de beslissing van de Minister van 1 maart 2010 om ten aanzien van klager geen uitvoering te geven aan de in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling vanwege het op 10 november 2009 kenbaar gemaakte voornemen om deze
regeling af te schaffen en de op 10 november 2009 gedane mededeling dat in verband daarmee vanaf die datum geen plaatsingsbeslissingen meer worden genomen.
De Fokkensregeling is hangende het beroep formeel door de
Minister afgeschaft bij eerdergenoemd Besluit van 24 juli 2010. Dit Besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in werking getreden. Artikel III van dit Besluit bepaalt dat het Besluit geen gevolgen heeft
voor veroordeelden die op het tijdstip waarop het in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.
Artikel 13, tweede lid, WvSr bepaalt dat op regelmatige tijdstippen wordt beoordeeld of een veroordeelde tot gevangenisstraf aan wie tevens de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, dient te worden geplaatst in een
tbs-inrichting, alsmede dat de Minister daaromtrent nadere regels stelt (‘Wet Fokkens’).
De in artikel 13, tweede lid, WvSr bedoelde nadere regels zijn neergelegd in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm conform de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van de Wet Fokkens (Kamerstukken II, 1994/1995,
24 256, nr. 3, pagina 5), inhoudende dat vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting in beginsel plaatsvindt nadat eenderde van de opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, alsmede dat onder een aantal niet-limitatief opgesomde omstandigheden betrekking
hebbende op de individuele omstandigheden van de betrokkenen (Fokkenswachtenden genoemd) tot eerdere of latere plaatsing kan worden besloten (‘Fokkensregeling’).
Krachtens artikel 76 Pbw dient binnen zes maanden na de bedoelde eenderde datum plaatsing in een tbs-inrichting te volgen en kan de Minister deze termijn telkens met drie maanden verlengen als hij van oordeel is dat plaatsing binnen de genoemde termijn
van zes maanden niet mogelijk is.
Het uitgangspunt van de ten tijde van het geven van de bestreden beslissing geldende wettelijke regeling is derhalve vervroegde plaatsing van gedetineerden met zowel gevangenisstraf als tbs in een tbs-inrichting na het uitzitten van eenderde van de
gevangenisstraf, tenzij op grond van individuele omstandigheden zoals (niet-limitatief) genoemd in artikel 43 (oud) Pm is besloten tot een eerdere of latere plaatsing.
Vast staat dat de Minister op 12 juni 2007 de datum van vervroegde plaatsing van klager in een tbs-inrichting heeft vastgesteld op 22 juni 2010 naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie 06/2462/TR van 18 april 2007, inhoudende dat de
eerdere beslissing van de Minister (van 21 september 2006) om de plaatsingsdatum vanwege het capaciteitstekort op de v.i.-datum te bepalen in strijd met de wet is genomen.
De Minister heeft niet aangegeven welke wettelijke basis er was voor opschorting van de Fokkensregeling, door de Minister ten grondslag gelegd aan zijn beslissing van 1 maart 2010 om geen uitvoering aan de Fokkensregeling te geven.
Ook anderszins is de beroepscommissie niet gebleken van een dergelijke basis. Als zodanig kunnen niet worden aangemerkt de redenen die de Minister heeft aangevoerd voor opschorting van de Fokkensregeling, te weten de hierboven onder 3. in het standpunt
van de Minister weergegeven gewijzigde omstandigheden. Deze hebben geleid tot aanpassing van de Pm, ingaande op 4 augustus 2010 en vormen naar het oordeel van de beroepscommissie geen rechtvaardiging om vooruitlopend daarop - in strijd met de op dat
moment bestaande wettelijke regeling - de Fokkensregeling op te schorten.
De Minister heeft ten aanzien van klager geen individuele gronden als bedoeld in artikel 43 (oud) Pm aangevoerd ter motivering van de beslissing van 1 maart 2010 om geen gevolg te geven aan het verstrijken van de eenderde datum.
Evenmin is thans een capaciteitstekort aangevoerd als reden om klager niet in een tbs-inrichting te kunnen plaatsen.
De beslissing van de Minister van 1 maart 2010 is derhalve onrechtmatig. Het onrechtmatig karakter van die beslissing, die ten grondslag ligt aan het ingestelde beroep, wordt niet met terugwerkende kracht weggenomen door de inwerkingtreding nadien op 4
augustus 2010 van bovengenoemd Besluit van de Minister van 24 juli 2010.
De conclusie is daarom dat de aanspraak die klager vanaf 22 juni 2010 rechtens kon doen gelden op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting ook thans nog bestaat.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de bestreden beslissing van 1 maart 2010 in strijd met de wet.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt en artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager met
inachtneming van deze uitspraak zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting wordt geplaatst.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de periode van zes maanden voor plaatsing als bedoeld in artikel 76 Pbw nog niet is verstreken.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 oktober 2010
secretaris voorzitter