Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2385/TR, 6 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2385/TR

betreft: [klager] datum: 6 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A.M.J.M. Joosten, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de toenmalige Minister van Justitie, verder te noemen verweerder, in deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting(en) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A.M.J.M. Joosten, en namens verweerder [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek om vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij op 24 juni 2010 onherroepelijk geworden arrest van 15 april 2010 van het Hof Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal
worden verpleegd.
Klagers v.i.-datum is 30 oktober 2011.
Verweerder heeft klagers verzoek van 19 juli 2010 om vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs nadat eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd, afgewezen.
Klager verblijft in PPC I te Vught.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager komt op grond van artikel 42 (oud) Penitentiaire maatregel (Pm) in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Hij heeft meer dan eenderde van zijn gevangenisstraf uitgezeten op een moment dat de Fokkensregeling nog gold. Het Hof
Amsterdam heeft in zijn arrest van 15 april 2010 een advies als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (WvSr) gegeven. Dit advies houdt in dat klagers behandeling zo spoedig mogelijk na detentie moet aanvangen. De A-G had in zijn
requisitoir er op aangedrongen klager zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van het arrest tijdens en tegelijkertijd met de executie van de gevangenisstraf op te nemen in een tbs-inrichting opdat de behandeling zo spoedig mogelijk zou kunnen
aanvangen. Volgens de A-G is ook klager in zekere zin een slachtoffer en moet zijn behandeling snel beginnen. Uitgaande van de Fokkensregeling heeft de A-G een forse gevangenisstraf geëist. Het Hof heeft zich in zijn oordeel in de richting van de A-G
bewogen en heeft met zijn advies bedoeld dat de Fokkensregeling moet worden toegepast. Als het Hof had bedoeld dat klagers behandeling eerst na ommekomst van tweederde van zijn gevangenisstraf voor plaatsing in een tbs-inrichting in aanmerking mocht
komen, zou hij dit expliciet in zijn arrest hebben overwogen. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch (LJN BB4213/01/849507/06).
Klager is gemotiveerd voor behandeling. Voor hem staat buiten kijf dat hij behandeling nodig heeft. Hoewel hij, mede met het oog op toepassing van de Fokkensregeling, zwaar is gestraft, heeft hij zijn cassatieberoep ingetrokken, opdat zijn behandeling
zo spoedig mogelijk zou kunnen aanvangen. Hij is in het verleden zelf slachtoffer geweest. Nu moet hij met het daderschap aan de slag, maar daar komt hij in het PPC niet verder mee. In een PPC vindt geen tbs-behandeling plaats.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De bestreden beslissing is in juli 2010 genomen. Op 20 oktober 2010 heeft de beroepscommissie uitspraken gedaan inzake de bevriezing en de afschaffing van de Fokkensregeling. Sindsdien is het beleid van de Staatssecretaris om uitvoering te geven aan de
Fokkensregeling, als daarvoor op een vóór 4 augustus 2010 gelegen datum aanspraak bestaat, behoudens uitzonderingen. In klagers geval is sprake van een uitzondering. Klager heeft vóór 4 augustus 2010 eenderde van zijn gevangenisstraf uitgezeten, maar
het Hof Amsterdam heeft in zijn arrest van 15 april 2010 geadviseerd de tbs zo spoedig mogelijk na detentie te laten beginnen. Daarmee is sprake van een reden voor latere plaatsing als bedoeld in artikel 43 (oud) Pm. Het advies van het Hof Amsterdam
kan
niet anders worden gelezen dan dat klagers tbs na zijn v.i.-datum moet beginnen, omdat het advies anders geen toegevoegde waarde heeft. Het Hof Amsterdam heeft een gevangenisstraf van aanzienlijke duur opgelegd en is met de strafmaat verder gegaan dan
het OM had gevorderd, nu het Hof minder feiten bewezen heeft verklaard dan door het OM ten laste gelegd.
Klager kon aan het advies van het Hof Amsterdam dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij in aanmerking zou komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan toch
uitvoering aan de Fokkensregeling zou moeten worden gegeven. Het gaat goed met klager in het PPC. De titel van zijn gevangenisstraf ligt ten grondslag aan klagers vrijheidsbeneming.

4. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie uitspraak 10/109/TP en 10/521/TR en uitspraak 10/679/TR, beide van 20 oktober 2010) bestaat rechtens aanspraak op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting op grond van de in de artikelen 42
(oud) en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling, als sprake is van een vóór 4 augustus 2010 gelegen eenderde datum van tenuitvoerlegging van de tevens opgelegde gevangenisstraf. Het zonder wettelijke basis daaraan geen uitvoering geven in verband met
de opschorting van de Fokkensregeling per november 2009 is onrechtmatig. Afschaffing van die regeling op 4 augustus 2010 neemt die onrechtmatigheid niet met terugwerkende kracht weg.

Vast staat dat klager bij toepassing van de Fokkensregeling, die gold tot 4 augustus 2010, in aanmerking komt voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vanaf 24 juni 2010, op welke datum het arrest van het Hof Amsterdam onherroepelijk is
geworden,
terwijl eenderde van de opgelegde gevangenisstraf circa 31 oktober 2009 was verstreken.
Klager had derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, zoals uitgewerkt in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm, en artikel 76 Pbw rechtens aanspraak op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting binnen zes maanden vanaf 24 juni 2010.

Verweerder heeft aangevoerd dat klager niet voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting in aanmerking komt, omdat het Hof Amsterdam in het arrest van 15 april 2010 heeft geadviseerd om klagers tbs zo spoedig mogelijk na zijn detentie te laten
aanvangen en daarmee volgens verweerder een advies tot niet eerdere plaatsing in een tbs-inrichting dan na ommekomst van tweederde van klagers gevangenisstraf is gegeven.

De beroepscommissie kan verweerder hierin niet volgen. De A-G heeft in zijn requisitoir vermeld dat klagers tbs-behandeling al tijdens de executie van de gevangenisstraf diende aan te vangen. In de over klager aan de rechter uitgebrachte pro justitia
rapportages komt volgens de A-G duidelijk naar voren dat het slagen van de tbs-behandeling van klager mede afhankelijk is van een spoedige aanvang daarvan. In het licht daarvan kan het advies van het Hof Amsterdam naar het oordeel van de
beroepscommissie niet zo worden opgevat dat klagers tbs-behandeling niet eerder zou mogen aanvangen dan nadat klager tweederde van zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten, maar duidt het advies veeleer op de wens van het Hof de tbs-behandeling zo spoedig
als wettelijk - dus in overeenstemming met de regels aangaande de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, de Fokkensregeling daaronder begrepen - mogelijk is te doen aanvangen.

De conclusie is daarom dat de aanspraak die klager vanaf 24 juni 2010 rechtens kon doen gelden op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting ook thans nog bestaat.

In het licht van het vorenoverwogene is de bestreden beslissing in strijd met de wet. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

Nu de bestreden beslissing dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt en artikel 69, vijfde lid van de Bvt verweerder
opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak - derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, de artikelen 42 en 43 (oud) Pm en artikel 76 Pbw - een nieuwe beslissing te nemen.

Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie is, gehoord verweerder en gelet op haar vaste jurisprudentie (zie uitspraak 109/TP en
10/521/TR), van oordeel dat in gevallen als de onderhavige een tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,= per maand vanaf 21 december 2010 - zijnde de datum waarop de zes maanden-
termijn van artikel 76 Pbw was verstreken - tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een
p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt verweerder op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

De beroepscommissie bepaalt dat aan klager, ten laste van verweerder, een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,= per maand vanaf 21 december 2010 tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien
verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven