Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2933/TA, 25 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2933/TA

betreft: [klager] datum: 25 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 26 oktober 2007 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], stafjurist. Aanwezig was verder [...], behandelcoördinator van
klager.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, het opleggen van een kamerprogramma op 27 maart 2007.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
De weergave van het standpunt van de inrichting door de beklagcommissie, inhoudende dat klager vanaf 26 maart 2007 in afzondering is geplaatst in verband met drugsgebruik, is onjuist. Klager is op 26 maart 2007 volgens de huisregels in de oranjefase
geplaatst in verband met zijn verklaring dat hij drugs had gebruikt. Nadat klager op 27 maart 2007 een medewerker in diskrediet had gebracht en onheus had bejegend, is hem op die dag een rustgevend kamerprogramma opgelegd, waarbij klager de
mogelijkheid
behield om vier uur per dag contact met medepatiënten te hebben. Dit standpunt was in het verweerschrift aangegeven.
Het oordeel van de beklagcommissie dat dit kamerprogramma in afwijking van de huis- en afdelingsregels is opgelegd en daarmee als afzondering is aan te merken, is eveneens onjuist. In de huisregels en de regels van klagers afdeling is vier uur
uitsluittijd als uitgangspunt opgenomen en aan klager is het uitsluitprogramma van 27 maart 2007 uitgereikt als bijlage bij zijn verplegings- en behandelingsplan. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie (zie uitspraak 04/2247/TA) is insluiting
in
overeenstemming met de in de inrichting geldende regels geen afzondering. In lijn met de uitspraak 07/1900/TA van 28 (de beroepscommissie begrijpt: 27) december 2007 van de beroepscommissie dient klagers klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu
het opleggen van het kamerprogramma niet beklagwaardig is, omdat daarmee geen inbreuk is gemaakt op het recht van minimaal vier uur contact met medeverpleegden.
In de locatie Vught is de bewegingsvrijheid in elk geval tot de afdeling beperkt. Om die reden wordt van het opleggen van de oranje fase geen schriftelijke mededeling uitgereikt.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagcommissie is helder en hem is terecht een tegemoetkoming van € 50,= toegekend. Anders zou hij op de enkele verklaring van een ieder dat klager zou hebben geblowd achter de deur gezet kunnen worden. Hij was niet positief op
drugsgebruik, maar heeft wel drie weken achter de deur gezeten. Daarvan had hij een schriftelijke mededeling uitgereikt moeten krijgen.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie de volgende feiten voorop.

Op 26 maart 2007 is klager een drugsmaatregel opgelegd (oranje fase), omdat hij tegen een staflid had verklaard drugs te hebben gebruikt.
Op 27 maart 2007 is klager tijdelijk in de separeerruimte ingesloten in verband met urinecontrole die niet naar behoren verliep.
Deze maatregelen zijn in beroep niet aan de orde, nu de beklagcommissie de klachten daarover ongegrond heeft verklaard en klager daartegen geen beroep heeft ingesteld.

Op 27 maart 2007 heeft klager een staflid in diskrediet gebracht en minachtend bejegend. Omdat klagers gedrag niet viel bij te sturen, is hem op 27 maart 2007 een rustgevend kamerprogramma met vier uur uitsluittijd op de groep opgelegd. Dit programma
heeft geduurd tot 10 april 2007.

Het onderhavige beroep van het hoofd van de inrichting is uitsluitend gericht tegen de gegrondverklaring van klagers klacht over laatstgenoemde maatregel op de grond dat volgens de beklagcommissie sprake is van afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt
en door de inrichting is gehandeld in strijd met de wettelijke hoor- en mededelingsplicht.

Ten aanzien van dit beroep wordt het volgende overwogen.

In de artikelen 31 tot en met 34 Bvt worden regels gegeven inzake de bewegingsvrijheid van verpleegden in de inrichting en mogelijke beperkingen daarop.

Artikel 31, eerste lid, Bvt bepaalt dat de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de inrichting zowel per afdeling als per verpleegde kan verschillen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, Bvt heeft een verpleegde het recht om tenminste vier uren per dag met medeverpleegden door te brengen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 32 (verblijf op afdeling voor intensieve zorg), 34 (afzondering of
separatie) en 49, eerste lid, onder a (afzondering als disciplinaire straf) Bvt.

Artikel 33 Bvt regelt het beperken van de bewegingsvrijheid van een verpleegde tot de afdeling.

Beslissingen van het hoofd van de inrichting tot beperking van de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de inrichting als bedoeld in de artikelen 32 tot en met 34 Bvt zijn beklagwaardig op grond van artikel 56, eerste lid, onder a en b, Bvt en
artikel 57 Bvt.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is een beweerde schending van een wettelijk recht, zoals het in artikel 31, tweede lid, Bvt neergelegde recht op tenminste vier uur verblijf onder medeverpleegden, beklagwaardig op grond van artikel
56, eerste lid, aanhef en onder e, Bvt.

Onbetwist is dat het opgelegde kamerprogramma geen schending inhoudt van het in artikel 31, tweede lid, Bvt neergelegde recht op tenminste vier uur verblijf onder medeverpleegden. Klager heeft immers zelf ook in zijn klaagschrift aangegeven dat het
kamerprogramma vier uur uitsluittijd bevatte.

In geschil is of in dit geval sprake is van afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt. Volgens artikel 1, aanhef en onder z, Bvt wordt onder afzondering verstaan: het in afwijking van de in de inrichting geldende regels insluiten van een verpleegde in
een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden geoordeeld dat bij het opleggen van een kamerprogramma met vier uur uitsluittijd sprake is van afzondering in de zin van de wet. Uit artikel 31, tweede lid, Bvt volgt immers dat bij afzondering
sprake is van insluiting, waarbij een verpleegde juist geen recht heeft op vier uur verblijf onder medeverpleegden.
Overigens kan in klagers geval ook niet worden geoordeeld dat sprake is van insluiting in afwijking van in de inrichting geldende regels, nu het kamerprogramma aan klager is uitgereikt als bijlage bij zijn verplegings- en behandelingsplan en als
zodanig
geldt als een voor klager geldende regel.

Niet is gebleken dat bij het aan klager opgelegde kamerprogramma sprake is van enige andere beperking in de bewegingsvrijheid binnen de inrichting als bedoeld in de artikelen 32 tot en met 34 Bvt.

Evenmin is gesteld of gebleken dat het aan klager opgelegde kamerprogramma anderszins een schending van een in de wet- of regelgeving dan wel verdrag neergelegd recht inhoudt.

Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en zal klager alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven