Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2247/TA, 28 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2247/TA

betreft: [klager] datum: 28 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.T.M. Zumpolle,namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 augustus 2004 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft op 17 januari 2005 zitting gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam ter behandeling van het beroep. Klager heeft er van afgezien het beroep mondeling toe te lichten en zijn raadsmanmr. M.T.M. Zumpolle heeft bericht wegens verhindering niet ter zitting te kunnen verschijnen, en heeft namens klager gevraagd uitspraak op de stukken te doen.
Namens het hoofd van voormelde inrichting is gehoord [...], jurist-criminoloog bij het stafbureau van de inrichting. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt. Bij brief van 18 januari 2005 heeft laatstgenoemde de in het verslagbedoelde nadere inlichtingen verstrekt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. afzondering van 12 augustus 2004 tot en met 15 augustus 2004 in een zogeheten herstelkamer van een andere groep, wegens verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting;
b. het vermeende voortduren van voormelde afzondering vanaf 16 augustus 2004.

De beklagcommissie heeft het beklag geheel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd. Klager heeft bestreden dat zijn gedrag de afzondering rechtvaardigde. Klager is voorts, met de beklagcommissie, van oordeel datvanaf 16 augustus 2004 ook nog sprake was van afzondering als bedoeld in artikel 1, onder z, van de Bvt. Hij acht het oordeel van de beklagcommissie dat bedoelde afzondering terecht heeft plaatsgevonden onbegrijpelijk en onjuist enverzoekt het beklag alsnog gegrond te verklaren.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht op de wijze als in het verslag van de zitting is weergegeven.
Zakelijk weergegeven en voor zover in dezen van belang is het volgende aangevoerd.
Op 12 augustus 2004 zijn achtereenvolgens twee beslissingen tot afzondering van klager genomen. Klager is, naar aanleiding van het afstaan van een te waterig en daardoor niet controleerbaar urinemonster, wegens verdenking van hetgebruik van niet toegestane gedragsbeïnvloedende middelen in afzondering geplaatst in een herstelkamer buiten zijn afdeling, in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de kliniek. De afzondering in de herstelkameris, met het oog op dit belang, krachtens afzonderlijke beslissing ook ten uitvoergelegd wegens ondermijnend en intimiderend gedrag op de leefgroep. De leiding had het sterke vermoeden dat klager contacten met groepsgenoten enanderen onderhield in verband met handel in en/of gebruik van verdovende middelen. De druk op een of meer patiënt(en) van de leefgroep werd zodanig zwaar geacht dat gekozen moest worden voor een herstelkamer buiten de afdeling. Deafzondering heeft derhalve op goede gronden plaats gehad en heeft geduurd tot en met 15 augustus 2004.
Vanaf 16 augustus 2004 is klager in de gelegenheid gesteld vanuit de herstelkamer zijn programma te volgen, onder begeleiding. Na afloop van zijn programma werd hij in die herstelkamer ingesloten. Op werkdagen had klager degelegenheid om – onder stricte begeleiding – ten minste vier uren contact met groepsgenoten te hebben. Op de weekeinddagen is klager afgezonderd geweest.
Krachtens de wettelijke basisnorm van artikel 31, tweede lid, Bvt heeft de verpleegde het recht tenminste vier uren per dag samen met medeverpleegden door te brengen. De inrichting gaat er van uit dat van afzondering, zoals bedoeldin artikel 1 onder z, Bvt sprake is als dit algemene basisrecht op verblijf in de groep wordt beperkt. In de Huisregels van de Van der Hoeven Kliniek is bewust niet voorzien in een uitbreiding van dit recht. In artikel 24, lid 1,van de Huisregels is opgenomen dat de kliniek het beleid voert patiënten aan de hand van hun individuele activiteitenprogramma’s in de gelegenheid te stellen tenminste vier uren in contact met medepatiënten te zijn. Er is geensprake van een algemeen dagprogramma voor de gehele leefgroep. Iedere patiënt heeft een individueel behandelingsprogramma dat, al naar gelang zijn of haar ontwikkeling, voortdurend aanpassingen kan ondergaan. Er is ook geen sprakevan een progressieve of lineaire ontwikkeling waarbij een toenemende mate van bewegingsvrijheid aan de orde zou zijn. De “eerder door klager genoten bewegingsvrijheid buiten zijn kamer” kan daarom niet als norm genomen worden voorde beoordeling of bij afwijking daarvan sprake is van afzondering.
De kliniek streeft er naar om patiënten zoveel mogelijk, indien dit verantwoord is, in de gelegenheid te stellen met medepatiënten om te gaan, mede vanwege de hieraan verbonden sociale ontwikkelingsmogelijkheden. Of en in welke matedit mogelijk is, hangt steeds af van de actuele toestand van de patiënt. Het streven van de kliniek naar een maximale bewegingsvrijheid en contact-mogelijkheid met medepatiënten is geen norm, maar een doel dat door patiënten bereiktkan worden.
In het behandelingsplan wordt in het algemeen niet strict omschreven wat de mogelijkheden voor groepscontact zijn. Dit hangt telkens af van het gedrag en de vordering van de behandeling. Eens per drie maanden wordt hetbehandelingsplan geëvalueerd en wordt de bewegingsvrijheid bekeken. Er zijn patiënten bij wie de bewegingsvrijheid dagelijks moet worden bezien.
Klagers behandelingsplan is aan de beroepscommissie overgelegd. Hij kon aan het gestelde in paragraaf 8.14 niet het recht ontlenen om vanaf 16 augustus meer dan vier uren contact met groepsgenoten te onderhouden.
In de periode vanaf 16 augustus 2004 tot aan klagers overplaatsing op 9 september 2004 is er naar het oordeel van het hoofd van de inrichting op werkdagen geen sprake geweest van afzondering. In de weekeinden was het niet mogelijkklager vier uren groepscontact te bieden en was er wel sprake van afzondering.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is, gelet op hetgeen partijen over weer in beklag en beroep hebben aangevoerd, alle belangen en omstandigheden van dit geval - waaronder de duur van de afzondering - in aanmerking nemend, van oordeel dat debeslissingen van 12 augustus 2004 tot afzondering van klager in een herstelkamer buiten klagers afdeling, met het oog op het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, niet in strijd zijn met de wet zijn en ook nietonredelijk of onbillijk kunnen worden genoemd. In zoverre is door de beklagcommissie met juistheid beslist tot ongegrondverklaring van het beklag. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Klager heeft aangevoerd dat de afzondering vanaf 16 augustus 2004 heeft voortgeduurd, voorzover hij na afloop van zijn programma-onderdelen werd ingesloten en niet met zijn medepatiënten op de leefgroep mocht vertoeven.
Een beklag tegen een vermeende beperking van de bewegingsvrijheid is volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie ontvankelijk.
Op grond van de begripsbepaling van artikel 1, aanhef en onder z, Bvt wordt onder afzondering verstaan: het insluiten van een verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen,in afwijking van de in de inrichting geldende regels.
Uit het onderzoek van de beroepscommissie is niet anders kunnen blijken dan dat klager op werkdagen met in achtneming van de in de inrichting geldende regels is ingesloten in de herstelkamer, welke als een gangbare verblijfsruimtekan worden aangemerkt. In het bijzonder is niet gebleken dat aan klager op werkdagen minder dan vier uren groepscontact is aangeboden en is niet aannemelijk geworden dat klager tevoren krachtens in de inrichting geldende regelsrecht had op meer dan het wettelijk minimum van vier uren groepscontact. De afzondering die sinds 16 augustus 2004 telkens tijdens de weekeinden heeft plaatsgehad is in verband met de duur daarvan in dit geval niet beklagwaardig.
Het vorenstaande dient te leiden tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de beslissing van de beklagcommissie ten aanzien van dit onderdeel van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 28 februari 2005.

secretaris voorzitter

nummer: 04/2247/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 17 januari 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: mr. drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. Chr.F. Swart-Babbé.

Klager heeft er van afgezien het beroep mondeling toe te lichten en zijn raadsman mr. M.T.M. Zumpolle heeft bericht wegens verhindering niet ter zitting te kunnen verschijnen.
Namens het hoofd van de tbs-inrichting Dr. Henri van der Hoeven Kliniek te Utrecht is gehoord [...], jurist-criminoloog bij het stafbureau van de inrichting.

De [jurist-criminoloog] heeft opmerkingen over het beroep gemaakt overeenkomstig de aan dit verslag gehechte notities en heeft een schema overgelegd van gebeurtenissen met betrekking tot klager in de periode juli/augustus 2004, datbij de stukken wordt gevoegd. Hij heeft voorts toegezegd schriftelijk nog nadere informatie aan de beroepscommissie te zullen toezenden over de activiteiten die klager volgens zijn behandelingsprogramma kon volgen in de periode van28 juni 2004 tot 9 september 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven