Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0755/TA, 16/0761/TA en 16/0768/TA, 14 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers 16/755/TA, 16/761/TA en 16/768/TA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van 3 februari 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Molenaar, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], locatiemanager zorg.

Bij brief van 10 juni 2016 heeft klager een nadere toelichting gegeven op het beklag als hieronder vermeld onder c.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de (vermeende) voortduring van klagers afzondering (HK2015/217);
b. de frequentie van de nachtelijke controles (HK2015/264);
c. klagers verblijf op de afdeling Nicolaï (HK2015/265).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. ongegrond verklaard en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten als vermeld onder b. en c. op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Ter zitting heeft klager desgevraagd meegedeeld dat op zijn rooster zoals dat in september 2015 gold arbeidsmomenten en koffiemomenten stonden vermeld. Klager weigert evenwel naar de arbeid te gaan, omdat de aangeboden arbeid voor klager niet uitdagend
is. Klager wordt nu ingesloten in zijn kamer gedurende de arbeidsuren. Daardoor kan hij niet tenminste vier uren per dag met medeverpleegden doorbrengen, waardoor dus nog steeds sprake is van afzondering. De Bvt kent geen verplichting tot het
verrichten
van arbeid. De inrichting mag niet op deze wijze deelname van klager aan de arbeid afdwingen. De inrichting mag het recht op vier uur contact met medeverpleegden niet in voorwaardelijke zin invullen. Nu klager niet wil deelnemen aan de arbeid, dient de
inrichting op een andere manier klagers recht om vier uren met medeverpleegden door te brengen te effectueren. Zolang dit niet gebeurt, is sprake van afzondering. Overigens kan arbeid niet worden aangemerkt als een contactmoment, omdat patiënten daar
komen om te werken en niet om te praten.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Op klagers afdeling vinden vier keer per nacht controles plaats. Op zes andere afdelingen wordt maar één keer per nacht gecontroleerd. Het is dus geen algemene werkwijze. Tijdens de controle wordt altijd met een zaklamp naar binnen geschenen. Klager
wordt hier wakker van. Het meerdere keren per nacht wakker maken van een patiënt is een erkende martelmethode. Artikel 3 EVRM wordt geschonden. Er is geen noodzaak om zo vaak per nacht te controleren, aangezien er – anders dan in het oude gebouw – in
alle kamers intercoms aanwezig zijn.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
De wetgever heeft beklag opengesteld tegen een beslissing tot plaatsing op een intensieve zorgafdeling, omdat de rechten van een patiënt op zo een afdeling verder worden beperkt dan op een normale afdeling. Op de afdeling Nicolaï worden de rechten van
patiënten nog verder beperkt dan die van patiënten op een afdeling voor intensieve zorg. Op klagers afdeling zijn de kamerdeuren 24 uur per dag op slot en mogen patiënten alleen onder begeleiding hun kamer uit. Nu tegen plaatsing op een afdeling voor
intensieve zorg, waar minder vergaande beperkingen gelden dan op klagers afdeling, beklag openstaat, volgt uit strekking van de wet dat tegen een plaatsing op een afdeling met verdergaande beperkingen dan op een intensieve zorgafdeling ook beklag
openstaat. Klager is in april 2015 op de afdeling Nicolaï geplaatst omdat hij zogenaamd een website zou onderhouden, niet omdat hij leefgroepongeschikt zou zijn. Die plaatsing zou aanvankelijk maar voor zes weken zijn. Het OM heeft inmiddels meegedeeld
niet tot vervolging over te gaan, maar klager verblijft nog steeds op die afdeling. Desgevraagd heeft klager meegedeeld dat vlak voor het indienen van de klacht is beslist tot voortzetting van zijn verblijf op die afdeling.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Klager heeft een rooster op grond waarvan hij vier uur per dag – 3,5 uur arbeid en een half uur koffiemoment – met medeverpleegden kan doorbrengen. Er is derhalve geen sprake van afzondering. Tijdens de arbeid bestaat, anders dan klager stelt,
voldoende
mogelijkheid voor contact met medepatiënten. Klager wordt niet verplicht aan de arbeid deel te nemen. Het is het gevolg van zijn eigen keuze dat hij niet vier uur per dag met medepatiënten doorbrengt.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Op alle afdelingen vinden vier keer per nacht controles plaats, ook al zijn er in alle kamers intercoms aanwezig. Als een patiënt niet zichtbaar is, wordt er met gedimd licht naar binnen geschenen. De meeste patiënten merken hier niets van en sommige
patiënten vinden het een veilig idee. Het is onwerkbaar om de frequentie van de controles te differentiëren per patiënt. Ter zitting heeft de locatiemanager zorg meegedeeld dat zal worden bekeken of de frequentie van de controles naar beneden kan
worden
bijgesteld.

Ten aanzien van het beklag onder c.:
Klager is in april 2015 op de afdeling Nicolaï geplaatst, vanwege zijn aandeel in het onderhouden van een website. Later is geoordeeld dat klager leefgroepongeschikt is en om deze reden verblijft hij nog steeds op die afdeling. Elke drie maanden vindt
er een behandelbespreking plaats en de uitkomsten daarvan worden teruggekoppeld aan klager. Het is niet zo dat er elke drie maanden een expliciete beslissing wordt genomen over het al dan niet voortduren van klagers verblijf op de afdeling Nicolaï. Hij
verblijft daar totdat anders wordt beslist. Er is dus geen sprake van een beslissing van het hoofd van de inrichting. De afdeling Nicolaï is een individuele afdeling. De afdeling is niet aangewezen als een afdeling voor intensieve zorg. Elke patiënt op
die afdeling volgt een eigen ‘route’, afhankelijk van zijn situatie. Er zijn patiënten die een volledig dagprogramma hebben en de hele dag onder medepatiënten zijn.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 31, tweede lid, Bvt heeft de verpleegde het recht in totaal tenminste vier uren per dag samen met een of meer medeverpleegden
door te brengen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 25 maart 2008, 07/2933/TA) is bij afzondering sprake van insluiting, waarbij een verpleegde geen recht heeft op vier uur verblijf onder medeverpleegden.

Ter zitting is vast komen te staan dat klager op grond van zijn rooster, zoals dat in september 2015 (het moment van indiening van de klacht) gold, kon deelnemen aan arbeidsmomenten (3,5 uur per dag) en koffiemomenten met medepatiënten (een half uur
per
dag). Anders dan klager meent, kunnen arbeidsmomenten wel worden aangemerkt als ‘contactmomenten’. Uit het vorenstaande volgt dat klager op grond van zijn rooster, zoals dat in september 2015 gold, het recht had om tenminste vier uren per dag samen met
medepatiënten door te brengen. Klager werd in september 2015 dus niet beperkt in zijn recht ingevolge artikel 31, tweede lid, Bvt. Nu dus in september 2015 geen sprake was van insluiting waarbij klager geen recht had om vier uur per dag onder
medeverpleegden te verblijven, was naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van afzondering. Klagers stelling dat arbeid niet op zijn rooster mag staan en in zijn geval niet mag tellen als ‘contactmoment’ omdat bekend is dat klager niet aan
arbeid deelneemt, vindt geen ondersteuning in het recht en kan derhalve aan vorenstaand oordeel niets afdoen. Dat klager in de praktijk geen vier uren per dag met medeverpleegden doorbrengt, omdat hij – conform de afdelingsregels – wordt ingesloten
indien hij niet deelneemt aan de arbeidsmomenten als vermeld in zijn rooster, is het gevolg van zijn eigen keuze en maakt niet dat er sprake is van afzondering. Immers, hij heeft en houdt de mogelijkheid om vier uren per dag met medeverpleegden door te
brengen.

Nu geen sprake is van afzondering en ook geen sprake is van een andere vorm van beperking van de bewegingsvrijheid die op grond van artikel 56 of 57 Bvt vatbaar is voor beklag, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en
klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. De frequentie van de nachtelijke controles in de inrichting is eerder onderwerp van een beroepsprocedure geweest. In RSJ 10 december 2014,
14/1667/TA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het vier keer per nacht uitvoeren van een controle een algemene, voor alle in de inrichting verblijvende verpleegden geldende regel is die niet in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving, zodat
daartegen geen beklag openstaat. Mitsdien heeft de beroepscommissie klager toen niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Klager heeft in de onderhavige zaak gesteld dat alleen op zijn afdeling vier keer per nacht wordt gecontroleerd en dat op de andere afdelingen slechts één keer per nacht wordt gecontroleerd. Deze stelling is evenwel namens het hoofd van de inrichting
uitdrukkelijk weersproken en is door of namens klager niet onderbouwd met toetsbare informatie, zodat de beroepscommissie niet van de juistheid van die stelling kan uitgaan. Gelet hierop komt de beroepscommissie in deze zaak tot hetzelfde oordeel als
in
uitspraak RSJ 10 december 2014, 14/1667/TA.
Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij ervan uitgaat dat het hoofd van de inrichting gevolg zal geven aan de ter zitting gedane toezegging dat zal worden bekeken of de frequentie van de nachtelijke controles naar beneden kan worden
bijgesteld.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat klager in april 2015 intern is overgeplaatst naar de afdeling Nicolaï, een individuele afdeling. Tegen deze beslissing heeft
klager
in april 2015 beklag ingesteld en zowel in beklag als in beroep (RSJ 30 november 2015, 15/2086/TA e.a.) is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Het onderliggende beklag, dat dateert van 20 oktober 2015, is gericht tegen de voortduring van zijn verblijf op de afdeling Nicolaï. Klager heeft ter zitting gesteld dat vlak voor het indienen van zijn klaagschrift is beslist tot voortzetting van zijn
verblijf op de afdeling Nicolaï. Deze stelling is naar het oordeel van de beroepscommissie evenwel onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Namens het hoofd van de inrichting is bovendien meegedeeld dat het al dan niet voortzetten van klagers
verblijf
op die afdeling niet periodiek en expliciet wordt getoetst en dat er in oktober 2015 geen expliciete beslissing tot voortzetting van klagers verblijf op de afdeling Nicolaï is genomen. Hoewel klagers verblijf op de afdeling Nicolaï op het moment van
indienen van het beklag voortduurde, acht de beroepscommissie gezien het vorenstaande niet aannemelijk dat aan de voortduring van dat verblijf een expliciete, in de week voorafgaande aan het indienen van het klaagschrift genomen, beslissing van het
hoofd van de inrichting ten grondslag heeft gelegen. Mitsdien acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat het beklag is ingediend naar aanleiding van en is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting. Om deze reden kan klager, in
aanmerking genomen het bepaalde in artikel 56 Bvt, niet in zijn beklag worden ontvangen. De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie gegeven op het beklag als vermeld onder a. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. en c. ongegrond en bevestigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de beklagcommissie; met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder b. en met
wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag onder c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven