Hoofdstuk
2
De bemanning van zeeschepen
§
1
Algemene bepalingen met betrekking tot de aanstelling en handhaving van een veilige bemanning
Artikel
3
1. De zorg voor het bemannen van een schip met inachtneming van deze wet berust bij de scheepsbeheerder.
relaties0 2. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein de middelen die hem in staat stellen om aan zijn verplichtingen ingevolge deze wet te voldoen.
relaties0 3. De scheepsbeheerder houdt, ten behoeve van de met het toezicht op de naleving van deze wet belaste autoriteiten, per schip van elk daarop dienstdoend bemanningslid een overzicht bij van ten minste het volgende:
relaties0 4. Ter uitvoering van de in het derde lid bedoelde verplichting worden persoonsgegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de bemanning van de door de scheepsbeheerder beheerde schepen voldoet aan de wettelijke vereisten betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid. De scheepsbeheerder is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
relaties0
relaties0
Artikel
4
1. De scheepsbeheerder bemant een schip zodanig dat redelijkerwijs alle werkzaamheden aan boord, met inachtneming van de geldende arbeids- en rusttijden, en gelet op de bedrijfsvoering, de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden, de risico’s op zee en van de lading, zonder gevaar voor de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer kunnen worden verricht.
relaties0 2. De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat de bemanningsleden bij hun tewerkstelling aan boord vertrouwd zijn met hun specifieke taken en met alle regelingen, procedures aan boord en de kenmerken van het schip, die verband houden met hun taken zowel onder normale omstandigheden als in noodsituaties.
relaties0 3. De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat de zeevarenden voorafgaand aan hun tewerkstelling aan boord de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vereiste bijscholings- en herhalingstrainingen hebben gevolgd.
relaties0 4. De kapitein en de scheepsofficieren gedragen zich aan boord ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer zoals het een goed zeeman betaamt.
relaties0 5. De kapitein zorgt ervoor dat de bemanning van het schip te allen tijde berekend is voor het verrichten van de werkzaamheden aan boord.
relaties0 6. De kapitein zorgt ervoor dat het wachtpersoneel de beginselen van een veilige wacht in acht neemt in overeenstemming met voorschrift VIII/2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag dan wel, voor vissersvaartuigen, de voorschriften die voor het wacht houden op vissersvaartuigen zijn gesteld op grond van
artikel 64.
relaties0 7. De kapitein organiseert de werkzaamheden en de wachtindeling zodanig dat het wachtpersoneel voldoende uitgerust en anderszins geschikt is om dienst te doen bij aanvang van de wacht.
relaties0 8. De kapitein verlaat het schip niet gedurende de vaart of bij dreigend gevaar, tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt.
relaties0 9. De bemanning verlaat het schip niet zonder toestemming van de kapitein.
relaties0 10. Toestemming van de kapitein is niet nodig voor het in een aanloophaven verlaten van het schip voor het, wanneer dit mogelijk is, onverwijld raadplegen van een arts of tandarts.
relaties0
relaties0 relaties0
§
2
Bemanningscertificaat en bemanningsplan
Artikel
5
1. Een schip is voorzien van een geldig bemanningscertificaat, afgegeven door Onze Minister.
relaties0 2. Een schip is ten minste bemand overeenkomstig het bemanningscertificaat.
relaties0
relaties0
Artikel
6
1. Op het bemanningscertificaat worden de kenmerken van het schip en, zo nodig, de bijzonderheden ten aanzien van het gebruik van het schip in relatie tot de bemanning vermeld.
relaties0 2. Een bemanningscertificaat wordt voor een bepaalde periode van ten hoogste vijf jaren afgegeven.
relaties0 3. De kapitein draagt er zorg voor dat een kopie van het geldige bemanningscertificaat op een duidelijk zichtbare plaats aan boord van het schip wordt opgehangen.
relaties0
relaties0
Artikel
7
1. De scheepsbeheerder dient een aanvraag voor een bemanningscertificaat in bij Onze Minister en voegt daarbij een bemanningsplan voor het betrokken schip of de betrokken schepen.
relaties0 2. De scheepsbeheerder kan voor een schip meer dan een bemanningssamenstelling voorstellen.
relaties0 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens ten minste in het bemanningsplan worden opgenomen.
relaties0
relaties0
Artikel
8
1. Onze Minister neemt een besluit over elk van de ingediende bemanningssamenstellingen.
relaties0 2. Onze Minister besluit tot afgifte van een bemanningscertificaat voor het betrokken schip of de betrokken schepen, indien naar zijn oordeel met de voorgestelde bemanningssamenstelling
a.de veiligheid van het schip en de veilige en milieuverantwoorde vaart zijn gewaarborgd;
relaties0
b.de voor de bemanning geldende normen voor arbeids- en rusttijden niet worden overschreden en er rekening is gehouden met de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden;
relaties0
relaties0 3. De scheepsbeheerder verstrekt desgevraagd nadere inlichtingen over het bemanningsplan.
relaties0 4. Onze Minister kan de kapitein raadplegen alvorens te besluiten omtrent de afgifte van een bemanningscertificaat.
relaties0 5. Onze Minister stelt ambtshalve de bemanningssamenstelling van het betrokken schip of de betrokken schepen vast en geeft dienovereenkomstig een bemanningscertificaat af, indien hij van oordeel is, dat met de bemanningssamenstelling die door de scheepsbeheerder wordt voorgesteld niet of niet geheel kan worden voldaan aan het tweede lid, onderdelen a tot en met d.
relaties0 6. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein een afschrift van het bemanningsplan, dat is voorzien van de eventuele aanvullende gegevens die zijn verstrekt op grond van het derde lid, en dat behoort bij het geldige bemanningscertificaat.
relaties0
relaties0
Artikel
9
Indien voor een schip meer dan een bemanningssamenstelling geldt, worden alle bemanningssamenstellingen duidelijk onderscheiden in het bemanningscertificaat opgenomen.
relaties0relaties0
Artikel
10
De kapitein tekent in het scheepsdagboek aan:
a.volgens welke bemanningssamenstelling het schip is bemand, indien in het bemanningscertificaat meer dan een samenstelling is opgenomen; en
relaties0
b.de feiten of omstandigheden die niet in overeenstemming zijn met de gegevens van het bemanningsplan.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
11
1. De scheepsbeheerder meldt aan Onze Minister alle wijzigingen van de gegevens van het bemanningsplan die hij voornemens is door te voeren.
relaties0 2. Op grond van de nieuwe gegevens beslist Onze Minister of de bemanningssamenstelling overeenkomstig het geldige bemanningscertificaat kan worden gehandhaafd. Zo nodig geeft hij een nieuw bemanningscertificaat af.
relaties0
relaties0
Artikel
12
1. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven bij de toepassing van
artikel 4, vijfde lid, verzoekt de kapitein de scheepsbeheerder gemotiveerd hem voor een bepaald tijdstip de benodigde aanvullende middelen te verschaffen. Een mondeling verzoek wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.
relaties0 2. Indien de scheepsbeheerder niet tijdig of geen gevolg geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, stelt de kapitein Onze Minister daarvan schriftelijk in kennis.
relaties0
relaties0
Artikel
13
Onze Minister trekt het bemanningscertificaat in, indien is gebleken dat
a.het bemanningsplan onjuiste of onvolledige gegevens bevat, zodanig dat op grond van de juiste of volledige gegevens dit bemanningscertificaat niet zou zijn afgegeven, dan wel
relaties0
b.het schip in strijd met de gegevens in het bemanningscertificaat wordt gebruikt en dit afwijkende gebruik naar zijn redelijk oordeel een andere bemanningssamenstelling noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
14
1. Onverminderd
artikel 8, vijfde lid, geeft Onze Minister ambtshalve een nieuw bemanningscertificaat af voor een andere bemanningssamenstelling dan waarmee het betrokken schip of de betrokken schepen op grond van het laatst afgegeven bemanningscertificaat is of zijn bemand, indien hem is gebleken dat het voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 8, tweede lid, met dat certificaat niet langer gewaarborgd is.
relaties0 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, nodigt Onze Minister de scheepsbeheerder uit een nieuw bemanningsplan in te dienen.
relaties0
relaties0
Artikel
15
1. Nadat een nieuw bemanningscertificaat voor een schip is afgegeven wordt het oude bemanningscertificaat zo spoedig mogelijk aan Onze Minister gezonden.
relaties0 2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat aan het eerste lid wordt voldaan.
relaties0
relaties0
Artikel
16
Onze Minister kan, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde verplichting om het schip overeenkomstig het bemanningscertificaat te bemannen.
relaties0relaties0
Artikel
16a
1. Onze Minister kan voor een bijzonder schip ontheffing verlenen van de in
artikel 7, eerste lid, bedoelde verplichting om een bemanningsplan te voegen bij de aanvraag van een bemanningscertificaat.
relaties0 3. Uiterlijk twaalf maanden na het tijdstip waarop de ontheffing van kracht is geworden, evalueert Onze Minister de in het bemanningscertificaat voor het betrokken schip genoemde bemanningssamenstelling in relatie tot het gebruik dat van het schip wordt gemaakt.
relaties0 4. Op grond van de bevindingen uit de evaluatie beslist Onze Minister of de bemanningssamenstelling overeenkomstig het geldige bemanningscertificaat kan worden gehandhaafd. Zo nodig geeft hij een nieuw bemanningscertificaat af.
relaties0 5. De scheepsbeheerder verstrekt Onze Minister desgevraagd de door deze gewenste informatie.
relaties0
relaties0
Artikel
17
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de samenstelling van de bemanning voor verschillende categorieën vissersvaartuigen.
relaties0 2. De scheepsbeheerder dient per vissersvaartuig een aanvraag in voor een bemanningscertificaat bij Onze Minister.
relaties0 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens bij de aanvraag worden ingediend.
relaties0
relaties0 relaties0
§
3
Vaarbevoegdheden, kennis- en ervaringseisen
Artikel
18
1. Een ieder die aan boord van een schip een functie vervult als bedoeld in het tweede lid waarvoor krachtens deze wet eisen zijn gesteld, is in het bezit van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs voor die functie.
relaties0 2. De vaarbevoegdheden die op de vaarbevoegdheidsbewijzen kunnen worden aangetekend hebben betrekking op de volgende functies:
a.kapitein alle schepen
kapitein schepen van minder dan 3000 GT
kapitein schepen van minder dan 500 GT
eerste stuurman alle schepen
eerste stuurman schepen van minder dan 3000 GT
eerste stuurman schepen van minder dan 500 GT
wachtstuurman alle schepen
relaties0
b.hoofdwerktuigkundige alle schepen
hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen
tweede werktuigkundige alle schepen
tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen
wachtwerktuigkundige alle schepen
relaties0
c.eerste maritiem officier alle schepen
eerste maritiem officier schepen van minder dan 3000 GT en minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen
maritiem officier alle schepen
maritiem officier schepen van minder dan 3000 GT en minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen
relaties0
d.officier elektrotechniek alle schepen
relaties0
e.gekwalificeerd gezel dek alle schepen
gekwalificeerd gezel machinekamer alle schepen
gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle schepen
wachtlopend gezel dek alle schepen
wachtlopend gezel machinekamer alle schepen
wachtlopend gezel dek en machinekamer alle schepen
relaties0
f. gezel elektrotechniek alle schepen
relaties0
g.kapitein zeilvaart
eerste stuurman zeilvaart
wachtstuurman zeilvaart
relaties0
i. schipper zeevisvaart
plaatsvervangend schipper zeevisvaart
stuurman zeevisvaart
stuurman-werktuigkundige zeevisvaart
hoofdwerktuigkundige zeevisvaart
tweede werktuigkundige zeevisvaart
wachtwerktuigkundige zeevisvaart
relaties0
relaties0 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke beperkingen of aanvullingen mogen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs in verband met de aard van de lading, het soort schip, de GT, het voortstuwingsvermogen, het type voortstuwing, de scheepslengte of het vaargebied.
relaties0 4. In afwijking van het eerste lid kan een bemanningslid dat erkenning van zijn vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in de
artikelen 22, eerste lid, of
22a, eerste lid, heeft aangevraagd, voor een periode van ten hoogste 3 maanden volstaan met een door Onze Minister op aanvraag afgegeven bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs, tezamen met het te erkennen vaarbevoegdheidsbewijs. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in bij ministeriële regeling aangewezen gevallen. Bij ministeriële regeling worden de voorwaarden vastgesteld waaronder een bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven.
relaties0
relaties0
Artikel
19
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden:
a.voor de verkrijging van de vaarbevoegdheden, genoemd in
artikel 18, tweede lid, vastgesteld:
3°.de eisen van medische geschiktheid, en
relaties0
4°.de wijze waarop wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de onder ten 1° en ten 2° bedoelde eisen;
relaties0
relaties0
b.de geldigheidsduur van het vaarbevoegdheidsbewijs, alsmede de wijze van eerste afgifte, vervanging of vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs geregeld.
relaties0
relaties0 2. Aan de voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs benodigde beroepsvereisten kan worden voldaan door het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen van een aan een op grond van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde hogeschool of rechtspersoon hoger onderwijs verbonden opleiding voor een nautisch beroep dan wel het met goed gevolg hebben afgelegd van het examen van een nautische beroepsopleiding waarvoor op grond van de
Wet educatie en beroepsonderwijs een kwalificatiedossier is, of eindtermen zijn vastgesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
19a
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aanvullende beroepsvereisten vastgesteld, anders dan die bedoeld in
artikel 19, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, voor de uitoefening van specifieke functies of werkzaamheden aan boord. Hieronder worden voor functies op schepen, waarop het STCW-Verdrag van toepassing is, in ieder geval begrepen de trainingen, genoemd in de hoofdstukken V en VI van de bijlage bij dat verdrag.
relaties0 2. Zeevarenden volgen voorafgaand aan hun tewerkstelling aan boord van een schip de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vereiste bijscholings- of herhalingstrainingen.
relaties0 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde opleidingen kunnen op aanvraag door Onze Minister worden erkend.
relaties0 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:
relaties0 5. Onze Minister stelt de criteria vast op grond waarvan een aanvraag voor een erkenning wordt beoordeeld.
relaties0
relaties0
Artikel
20
2. Onze Minister besluit tot afgifte van een bekwaamheidsbewijs aan een kapitein of een officier voor het dienstdoen op tankers wanneer de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, met betrekking tot een voortgezette opleiding voor het behandelen van lading van tankers.
relaties0 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier.
relaties0 4. Onze Minister vergewist zich ervan dat een persoon de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel de nationaliteit van een van de staten, bedoeld in
artikel 30, alvorens aan deze een van de vaarbevoegdheden als kapitein, onderscheidenlijk schipper, af te geven die zijn genoemd in
artikel 18, tweede lid.
relaties0 5. Onze Minister vergewist zich van de authenticiteit en de geldigheid van de door de aanvrager overgelegde documenten alvorens hij overgaat tot afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier.
relaties0 6. Ter uitvoering van het vijfde lid is Onze Minister bevoegd tot het ontvangen van een opleidingsinstituut als bedoeld in
artikel 19a, derde lid, van de volgende gegevens met betrekking tot de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers:
b.de geboortedatum van de aanvrager;
relaties0
c.het burgerservicenummer van de aanvrager;
relaties0
d.de datum van afgifte van het overgelegde bekwaamheidsbewijs; en
relaties0
e.de naam van het opleidingsinstituut dat het bekwaamheidsbewijs heeft afgegeven.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
21
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke bij internationale regeling aangewezen bijzondere functies of werkzaamheden het bezit van een certificaat of enig ander document voorgeschreven is, alsmede welke beroepsvereisten daarvoor gelden.
relaties0relaties0
Artikel
21a
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke functies of werkzaamheden aan boord van Caribisch-Nederlandse schepen het bezit van een certificaat of enig ander document voorgeschreven is, alsmede welke beroepsvereisten daarvoor gelden.
relaties0relaties0
Artikel
22
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld met inachtneming waarvan Onze Minister vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen erkent die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
relaties0 2. Aan de houder van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs dat ingevolge het eerste lid is erkend, wordt, indien hij ook overigens voldoet aan de eisen gesteld ingevolge
artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 2° en ten 3°, en hij dienst gaat doen op een Nederlands schip, een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven, waarop een officiële verklaring is opgenomen dat dit vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs.
relaties0 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de afgifte van het vaarbevoegdheidsbewijs.
relaties0 5. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in het tweede lid.
relaties0 6. Het tweede lid is niet van toepassing op gezellen.
relaties0
relaties0
Artikel
22a
1. Onze Minister erkent een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs dat is afgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. De vorige volzin is niet van toepassing op vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen voor het dienstdoen op vissersvaartuigen.
relaties0 3. Een ingevolge het tweede lid afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs is beperkt tot de in het oorspronkelijke bewijs omschreven functies, taken en verantwoordelijkheidsniveaus en bevat een officiële verklaring dat het bewijs is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs.
relaties0 4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs.
relaties0 5. Het tweede lid is niet van toepassing op gezellen.
relaties0
relaties0
Artikel
22b
Bij een erkenning als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of 22a, eerste lid, van:
b.een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier,
relaties0
vergewist Onze Minister zich van de authenticiteit en de geldigheid van de door de aanvrager overgelegde documenten.
relaties0relaties0
Artikel
23
1. Onze Minister onderzoekt schriftelijke verklaringen over of aanwijzingen van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord van houders van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
artikel 18,
22 of
22a.
relaties0 2. Onze Minister stelt de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs, te wiens aanzien een gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het uitoefenen van zijn functie aan boord bestaat, daarvan in kennis. Hij is verplicht zich bij de eerste gelegenheid te onderwerpen aan een onderzoek met inachtneming van door Onze Minister te geven aanwijzingen.
relaties0 3. Bij gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid wordt het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister aangewezen geneeskundige of medisch specialist naar de algemene lichamelijke geschiktheid dan wel naar de geschiktheid van het gezichts- of gehoororgaan op de voet van het bepaalde krachtens
artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 3°.
relaties0 5. Indien bij een periodiek onderzoek of bij een in het tweede lid bedoeld onderzoek blijkt dat de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet voldoet aan de krachtens deze wet gestelde eisen voor de algemene lichamelijke geschiktheid of aan de eisen voor de geschiktheid van het gezichts- of gehoororgaan, weigert de geneeskundige of medisch specialist een nieuwe geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart af te geven. Onze Minister kan de desbetreffende geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart ongeldig verklaren.
relaties0 7. Indien de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet aan de in het tweede lid bedoelde verplichting voldoet zonder dat van een geldige reden daartoe blijkt, kan Onze Minister zonder nader onderzoek het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs ongeldig verklaren.
relaties0
relaties0
Artikel
24
1. Onze Minister trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
artikel 18,
22 of
22a in, indien:
b.een van de voor de houder voorgeschreven geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart ingevolge
artikel 23 ongeldig is verklaard, of indien de houder blijvend medisch ongeschikt voor de zeevaart is verklaard.
relaties0
relaties0 2. Een vaarbevoegdheidsbewijs, een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier, of een bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
artikel 18, vierde lid, kan door Onze Minister voorts worden ingetrokken indien is gebleken dat bij de aanvraag ervan onjuiste gegevens zijn opgegeven dan wel dat valse of vervalste documenten zijn overgelegd.
relaties0 3. Onze Minister kan, ter voorkoming van een noodsituatie of gevaar voor het scheepvaartverkeer, de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs voor ten hoogste 24 uur een verbod opleggen aan boord van een schip een functie uit te oefenen of werkzaamheden te verrichten.
relaties0 4. Onze Minister trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
artikel 22 of
22a in, indien de geldigheid van het buitenlandse vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs op grond waarvan dat vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven, door of vanwege de bevoegde buitenlandse autoriteit is geschorst of ingetrokken.
relaties0 5. Onze Minister stelt de bevoegde buitenlandse autoriteit in kennis van de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel ten aanzien van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
artikel 22 of
22a.
relaties0
relaties0
Artikel
25
1. Onze Minister kan ten aanzien van een bemanningslid, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip, en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in
artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs.
relaties0 2. Onze Minister kan aan de houder van een vaarbevoegdheid, geldig op schepen van minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, ontheffing geven van de in
artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzover die bevoegdheid wordt gebruikt aan boord van een schip, dat als gevolg van een verbouwing niet meer als een schip van minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW is aan te merken, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.de ontheffing geldt voor de duur van de opleiding van de houder ten behoeve van een bevoegdheid geldig op alle schepen, met een maximum van twee jaren, en
relaties0
b.de houder heeft in de vijf jaren, voorafgaand aan de aanvraag, twee jaren aan boord van dit schip, of aan boord van een naar het oordeel van Onze Minister identiek schip, dienst gedaan.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
25a
1. Ter uitvoering van de
artikelen 20 tot en met 24 worden persoonsgegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of degene die aan boord van een schip werkzaamheden verricht waarvoor het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, voldoet of niet meer voldoet aan de wettelijke vereisten betreffende de medische geschiktheid in verband met de afgifte of het behoud van een vaarbevoegdheidsbewijs. Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
relaties0 2. Ter uitvoering van
artikel 25 worden persoonsgegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan een bemanningslid, onderscheidenlijk aan de houder van een vaarbevoegdheid, ontheffing kan worden verleend van de verplichting in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs. Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
relaties0
relaties0
Artikel
25b
1. Zeevarenden, niet zijnde zeevarenden die een functie als bedoeld in
artikel 18, tweede lid, uitoefenen, voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
relaties0 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vissers.
relaties0
relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
5
Toezicht en opsporing
Artikel
49
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport, alsmede de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen.
relaties0 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
relaties0
relaties0
Artikel
50
De in artikel 49, eerste lid, bedoelde toezichthouder is bevoegd ter uitoefening van zijn bevoegdheden ingevolge deze wet elke plaats te betreden, met inbegrip van woongedeelten van schepen.
relaties0relaties0
Artikel
51
1. De in
artikel 49, eerste lid, bedoelde toezichthouder is bevoegd zaken en schepen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft. Deze bevoegdheid strekt zich uit tot de in
artikel 50 bedoelde plaatsen.
relaties0 2. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden, in geval van gegrond vermoeden dat in strijd wordt gehandeld met enige verplichting ingevolge deze wet, van de kapitein van een schip te vorderen dat deze het schip gaande houdt dan wel naar een door hem aangewezen veilige ligplaats of ankerplaats brengt.
relaties0
relaties0
Artikel
52
1. Een ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport is bevoegd een schip aan te houden, indien er voorafgaand aan het vertrek naar zee
a.geen bemanningscertificaat voor het schip is afgegeven of het bemanningscertificaat ongeldig is;
relaties0
b.de door hem aangetroffen bemanning niet ten minste in overeenstemming is met het bemanningscertificaat;
relaties0
c.van het schip kennelijk een ander gebruik wordt of zal worden gemaakt dan overeenkomstig de beperkingen of voorwaarden vermeld in het bemanningscertificaat;
relaties0
e.er sprake is van een ernstige of herhaalde schending van het Maritiem Arbeidsverdrag dan wel, in verband met een vissersvaartuig, het Verdrag betreffende werk in de visserijsector; of
relaties0
f.er ernstig gevaar bestaat voor de veiligheid, gezondheid of beveiliging van de zeevarenden.
relaties0
relaties0 3. De aanhouding wordt opgeheven, zodra de reden voor de aanhouding is komen te vervallen.
relaties0
relaties0
Artikel
53
1. De ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport stelt Onze Minister onverwijld in kennis van de aanhouding en van de redenen voor de aanhouding.
relaties0 2. Van een besluit tot aanhouding van een schip of tot opheffing van de aanhouding wordt voorts de betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, in kennis gesteld.
relaties0 3. De in het tweede lid bedoelde ambtenaar verleent geen expeditie voor het betrokken schip indien hij een mededeling van aanhouding heeft ontvangen en zolang hij geen mededeling van opheffing heeft ontvangen.
relaties0
relaties0
Artikel
54
Onze Minister kan de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden beperken.
relaties0relaties0
Artikel
55
Met het opsporen van feiten, die bij of krachtens deze wet strafbaar zijn gesteld, zijn belast:
b.de ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
6
Verbodsbepalingen
Artikel
56
Het is verboden met een schip naar zee te gaan, een schip naar zee te doen gaan of op zee dan wel op buiten Nederland gelegen wateren die ter plaatse als binnenwater worden aangemerkt, te gebruiken of te doen gebruiken, zonder dat aan boord van het schip een geldig bemanningscertificaat voorhanden is.
relaties0relaties0
Artikel
57
Het is verboden
a.om een schip te bemannen met minder bemanningsleden dan is aangegeven in het bemanningscertificaat;
relaties0
b.een schip zodanig te bemannen dat niet ten minste de op het bemanningscertificaat aangegeven functies worden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde bemanningsleden, of
relaties0
c.het schip te gebruiken in strijd met de voorwaarden van het bemanningscertificaat.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
58
1. Het is verboden het houden van uitkijk, dan wel het optreden als chef van de wacht op de brug of als chef van de wacht in de machinekamer of machinekamers, op te dragen aan of te laten verrichten door bemanningsleden die tot het verrichten van die werkzaamheden niet bevoegd zijn.
relaties0 2. Het is verboden aan boord werkzaamheden waarvoor ingevolge
artikel 18 een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, te verrichten, indien men hiertoe niet door middel van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs bevoegd is verklaard.
relaties0 3. Het is verboden aan boord werkzaamheden waarvoor ingevolge
artikel 21 een certificaat of een ander document is vereist, te verrichten, indien men hiertoe niet door middel van een geldig certificaat of document bevoegd is verklaard.
relaties0
relaties0
Artikel
59
Het is verboden na te laten de monsterrol op te maken, opnieuw op te maken of bij te stellen.
relaties0relaties0
Artikel
59a
Het is verboden met een schip als bedoeld in artikel 48c, eerste lid, een internationale reis te maken indien het schip niet is voorzien van een geldig certificaat maritieme arbeid, een verklaring naleving maritieme arbeid en een exemplaar van het Maritiem Arbeidsverdrag.
relaties0relaties0
Artikel
59b
1. Het is een kapitein, een scheepsofficier of een andere zeevarende, die op een schip buiten de Nederlandse territoriale zee veiligheidstaken, beveiligingstaken of taken die verband houden met het mariene milieu uitvoert, verboden dit te doen terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor die taak kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht die taak naar behoren te kunnen uitvoeren.
relaties0 2. Het is een kapitein, een scheepsofficier of een andere zeevarende op een schip buiten de Nederlandse territoriale zee veiligheidstaken, beveiligingstaken of taken die verband houden met het mariene milieu uit te voeren, verboden dit te doen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a.het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram (220 μg) alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
relaties0
b.het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram (0,5 mg) alcohol per milliliter bloed.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
60
Het is verboden de verplichtingen ingevolge de artikelen 3, tweede en derde lid, 4, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende lid, 29, eerste lid, 48, 48a, 48b, eerste lid, 48c, derde lid, onderdeel a, 48e, vierde lid, 48f, derde lid, in samenhang met artikel 48c, derde lid, onderdeel a, en 48e, vierde lid, en ingevolge de artikelen 69a, derde lid, 69c, 69d, 69da, 69db en 69e, eerste lid, niet na te komen.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
8
Overgangsbepalingen
Artikel
70
1. Een vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven aan een zeevarende voor het tijdstip waarop artikel I, onderdelen M en XX, van het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet zeevarenden, de Scheepvaartverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code en enige andere onderwerpen op het terrein van de zeevaartbemanning (Kamerstukken II 2012/2013, 33 442, nr. 2), nadat dat voorstel tot wet is verheven, in werking treden, behoudt zijn geldigheid overeenkomstig de daarop aangegeven einddatum indien de zeevarende aantoont de in
artikel 19a, tweede lid, bedoelde bijscholings- en herhalingstrainingen te hebben gevolgd.
relaties0 2. Een vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven aan een zeevarende voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip, behoudt zijn geldigheid overeenkomstig de daarop aangegeven einddatum maar uiterlijk tot 1 januari 2017, indien de zeevarende niet aantoont de in
artikel 19a, tweede lid, bedoelde bijscholings- en herhalingstrainingen te hebben gevolgd.
relaties0
relaties0
Artikel
71
Op aanvragen voor bemanningsdocumenten, vaarbevoegdheidsbewijzen, bekwaamheidsbewijzen voor het dienstdoen op tankers en monsterboekjes die zijn ingediend voor het tijdstip waarop artikel I van het in artikel 70 bedoelde voorstel van wet, nadat dat voorstel tot wet is verheven, in werking treedt en op dat tijdstip nog in behandeling zijn, wordt besloten met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens genoemd artikel I.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
9
Slotbepalingen
Artikel
78
1. Een wijziging van de bemanningsrichtlijn gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
relaties0 2. Een wijziging van de op grond van deze wet toepasselijke verdragen en codes gaat, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, anders is bepaald, voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt.
relaties0 3. Bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, kunnen de benaming van de bemanningsrichtlijn en de verwijzing naar onderdelen daarvan worden gewijzigd.
relaties0
relaties0
Artikel
79
Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het STCW-Verdrag, het SOLAS-verdrag of het Maritiem Arbeidsverdrag, kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.
relaties0relaties0
Artikel
84
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
relaties0relaties0 relaties0