Athenes Algoritmes: Het recht tijdens militaire operaties in het licht van technologische ontwikkelingen
Rede
uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Militair Recht, in het bijzonder het recht tijdens militaire operaties aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam en het ambt van hoogleraar Militair Recht aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie op woensdag 14 december 2022
Door Marten Zwanenburg
1. Inleiding
Meneer de Rector Magnificus, Meneer de Decaan (van de Rechtenfaculteit), Leden van het Curatorium van de leerstoel Militair Recht, Geacht bestuur van de Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek van de Nederlandse Defensie Academie, Meneer de Decaan (van de Faculteit Militaire Wetenschappen), Geachte aanwezigen. Welkom en dank dat u vandaag aanwezig wilt zijn bij mijn oratie.
De titel van mijn oratie verwijst naar de Griekse godin Athene en naar algoritmes. De relatie tussen die twee ligt misschien niet direct voor de hand. Athene was de godin van de wijsheid en van de krijgskunst. Ze was ook nauw verbonden met het recht. In het toneelstuk de Eumeniden van Aeschylus is zij degene die aan de wieg staat van de rechtspraak in de stad Athene.1 Algoritmes zijn strikt genomen niet meer dan een eindige set instructies voor het bereiken van een doel. Maar in de praktijk worden ze meestal geassocieerd met computers, en de laatste tijd ook specifiek met kunstmatige intelligentie. Athene en algoritmes staan in de titel van mijn oratie dan ook symbool voor het recht respectievelijk voor technologische ontwikkelingen.
Mijn oratie gaat over het militair recht, en het recht tijdens militaire operaties in het bijzonder, in het licht van technologische ontwikkelingen.
Ik zou geen jurist zijn als ik niet eerst kort stil zou staan bij de definitie van de begrippen die ik gebruik. Ten eerste 'militair recht'. Militair recht is een verzameling van alle onderdelen van het recht die betrekking hebben op de militair en de militaire organisatie.2 Het militair recht is daarmee een 'hybride' combinatie van nationaal en internationaal recht. Het recht tijdens militaire operaties is een deel van het militair recht. Het omvat belangrijke onderwerpen zoals de rechtsgrondslagen voor militaire operaties en rechtsregimes die van toepassing zijn op de uitvoering van die operaties. Eerstgenoemde gaan over of een militaire operatie mag worden uitgevoerd, de tweede over hoe een militaire operatie wordt uitgevoerd. Belangrijke rechtsregimes zijn het humanitair oorlogsrecht (HOR) en de mensenrechten. Ik geef een voorbeeld. Rusland heeft geen rechtsgrondslag om Oekraïne binnen te vallen.3 De Russische zogenaamde 'speciale militaire operatie' is daarom in strijd met het internationaal recht inzake het gebruik van geweld, het zogenaamde ius ad bellum. Die conclusie staat grotendeels los van de vraag aan welke regels Rusland zich moet houden bij het uitvoeren van die operatie, oftewel de toepasselijke rechtsregimes. Het belangrijkste rechtsregime in dit geval is het HOR. Het HOR moet door zowel Oekraïne als Rusland worden nageleefd, onafhankelijk van de vraag of Rusland de agressor is of niet. Dat de al dan niet rechtmatigheid van geweld op basis van het ius ad bellum geen gevolgen heeft voor de toepasselijkheid en toepassing van het HOR is een belangrijk uitgangspunt. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in de preambule van het eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève, dat bepaalt dat de Verdragen van Genève en het protocol moeten worden toegepast:
in alle omstandigheden op alle personen die door deze akten worden beschermd, zonder enig nadelig onderscheid gebaseerd op de aard of de oorsprong van het gewapende conflict of op de motieven van of toegeschreven aan de partijen bij het conflict.4
Dit betekent overigens niet dat het ius ad bellum geen invloed heeft op geweldgebruik waarop ook het HOR van toepassing is.5
Het recht tijdens militaire operaties omvat al het recht dat is gerelateerd aan militaire operaties. Het is dus een subonderdeel van het militair recht. Ik zal met name focussen op het internationaal recht dat van toepassing is op het plannen en uitvoeren van militaire operaties buiten het eigen grondgebied. Dat wordt met een Engelse term ook wel aangeduid als international law of military operations, kortweg ILMO. Het gebruik van een afkorting in dit verband is toepasselijk omdat militairen graag afkortingen gebruiken. ILMO heeft een tweeledige functie.6 De eerste is de zogenaamde horizontale functie. Deze functie bestaat uit het identificeren van het toepasselijke recht en het harmoniseren van verschillende toepasselijke rechtsgebieden. Kenmerk van ILMO is namelijk dat het regels uit verschillende rechtsgebieden bevat. Denk bijvoorbeeld aan het ius ad bellum, het humanitair oorlogsrecht, de mensenrechten, het zeerecht, het luchtrecht en het ruimterecht.
De tweede functie van ILMO is de zogenaamde verticale functie. Deze houdt het vertalen van abstracte rechtsregels naar concrete aanwijzingen in, die worden toegepast door diegenen die militaire operaties daadwerkelijk uitvoeren. Instrumenten die in dit kader onder andere van belang zijn, zijn operatieaanwijzingen en Rules of Engagement.
Ik heb er voor gekozen om vandaag een aantal technologische ontwikkelingen te bespreken die van belang zijn voor militaire operaties. Mijn doel is om te laten zien hoe het militair recht behulpzaam kan zijn bij het bepalen wat wel en niet mag bij het gebruik van die technologie.
Gezien de beschikbare tijd is het niet mogelijk om alle technologische ontwikkelingen die van belang zijn voor militaire operaties te behandelen. Ik heb daarom een keuze moeten maken. Een van mijn uitgangspunten daarbij is geweest welke technologieën worden genoemd in de Defensievisie 2035.7 De Defensievisie 2035 is een belangrijk beleidsdocument van het ministerie van Defensie. Het bevat een visie op welke veranderingen bij Defensie nodig zijn om de vrijheid, veiligheid en welvaart van Nederland te beschermen. De titel van het voorwoord luidt heel toepasselijk 'keuzes zijn nodig'. Ik heb ook keuzes gemaakt in deze oratie. Ik heb ervoor gekozen om drie technologieën behandelen. Dat zijn achtereenvolgens ruimtetechnologie, kunstmatige intelligentie, en biometrie.
2. Ruimtetechnologie
Hoewel we ons daar lang niet altijd van bewust zijn, speelt ruimtetechnologie een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Bijvoorbeeld voor het navigatiesysteem in uw auto, voor de weersverwachting die u vanochtend heeft gecheckt, of simpelweg voor het gebruik van het internet.
Ruimtetechnologie is ook van wezenlijk belang voor militaire operaties. Dat belang werd al onderkend vanaf het begin van het ruimtetijdperk. Veel van de eerste satellieten waren spionagesatellieten die werden gebruikt voor het monitoren van de militaire activiteiten van andere landen.8 Sindsdien is het belang van de ruimte voor militaire operaties alleen maar toegenomen. Ruimtetechnologie, in het bijzonder satellieten, wordt onder andere gebruikt voor navigatie, geleiding van wapens, het lokaliseren van de tegenstander, communicatie, en voor kennis van de terrein- en weeromstandigheden. Als gevolg daarvan zijn veel krijgsmachten, waaronder de Nederlandse krijgsmacht, ook steeds meer afhankelijk geworden van satellieten. Dit wordt ook onderkend in beleidsdocumenten van het ministerie van Defensie zoals de Defensievisie 2035. Daarin staat dat we, zowel civiel als militair, afhankelijker zijn geworden van satellietsystemen.9 Dit wordt nog eens onderstreept in de Defensie Ruimte Agenda die recent is verschenen.10 De Defensie Ruimte Agenda is een beleidsdocument dat uiteen zet hoe Defensie de komende jaren haar behoefte aan het ontwikkelen van benodigde capaciteiten in het ruimtedomein gaat invullen. In de inleiding wordt gesteld dat toepassingen van ruimtevaart onmisbaar zijn geworden voor het functioneren van de Nederlandse strijdkrachten.11 De afhankelijkheid van veel krijgsmachten van de ruimte wordt door sommige landen ook als een kans gezien. Als ze de tegenstander toegang tot middelen in de ruimte kunnen ontzeggen, hebben ze een groot militair voordeel. Om die reden is een aantal landen bezig om middelen te ontwikkelen die satellieten kunnen aanvallen.
Het toegenomen belang van de ruimte voor militaire operaties maakt dat ook het toepasselijk recht aan belang wint. Dat recht bestaat in de eerste plaats uit het ruimterecht. Het ruimterecht omvat, naast regels van internationaal gewoonterecht, vijf verdragen. Het belangrijkste verdrag is het zogenaamde Ruimteverdrag uit 1967.12 Dat bevat een aantal kernregels van het ruimterecht. Enkele daarvan zijn relevant voor militaire operaties. Ik noem een paar voorbeelden. Ten eerste de bepaling dat de maan en andere hemellichamen uitsluitend voor vreedzame doeleinden mogen worden gebruikt. Ten tweede het verbod om massavernietigingswapens in een baan om de aarde te brengen of in de ruimte te stationeren. Ten derde de verplichting om bij gebruik van de ruimte rekening te houden met de belangen van alle andere partijen bij het verdrag. En tenslotte de absolute aansprakelijkheid die staten hebben voor nationale activiteiten in de ruimte die leiden tot schade op de aarde.
Maar in de ruimte is niet alleen het ruimterecht van toepassing. In beginsel is al het internationaal recht van toepassing voor zover de regels van specifieke rechtsgebieden daar niet aan in de weg staan. Dit volgt onder andere uit artikel III van het Ruimteverdrag, dat bepaalt dat partijen bij dat verdrag hun activiteiten in de ruimte verrichten 'in overeenstemming met het volkenrecht, met inbegrip van het Handvest van de Verenigde Naties.'13 De verwijzing naar het VN Handvest onderstreept dat het zogenaamde ius ad bellum ook in de ruimte van toepassing is. Een ander belangrijk rechtsgebied in de context van militaire operaties is het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast is bijvoorbeeld ook het staatsaansprakelijkheidsrecht van toepassing.
Wat is de rol en het belang van ILMO in het licht van deze ontwikkelingen? Zoals ik eerder aangaf heeft ILMO een tweeledige functie. De eerste functie was de zogenaamde horizontale functie, die bestaat uit het identificeren van het toepasselijke recht en het harmoniseren van verschillende toepasselijke rechtsgebieden. Die functie is van groot belang bij militaire operaties naar, vanuit en in de ruimte, omdat er zoveel potentieel relevante rechtsgebieden zijn. Om dit te illustreren, kunnen we kijken naar een hypothetisch maar realistisch scenario.
Kort voor de inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 werden modems in Oekraïne die communiceren met een satelliet van het Amerikaanse bedrijf Viasat gehackt. Daardoor konden ze geen verbinding meer maken met de satelliet.14 Hierdoor werden onder andere communicatiesystemen van de Oekraïense strijdkrachten geraakt. Maar ook tienduizenden burgers in Oekraïne waren verstoken van toegang tot internet. En de gevolgen bleven niet beperkt tot Oekraïne: grote aantallen mensen en bedrijven buiten dat land werden ook geraakt. Onder andere kwamen 2000 windmolens in Duitsland stil te liggen. Stel dat Rusland zich niet had gericht op de modems maar op de satelliet zelf, en deze had uitgeschakeld door deze met een raket aan te vallen. Dat Rusland hiertoe in staat is, heeft het laten zien toen het eind 2021 een eigen satelliet in de ruimte vernietigde.15
Een eerste vraag bij dit scenario is welke rechtsregimes van toepassing zouden zijn geweest. In ieder geval zou het ruimterecht van toepassing zijn geweest. Een vraag is of ook het humanitair oorlogsrecht van toepassing zou zijn geweest. Dit was in ieder geval zo nadat Rusland op 24 februari 2022 Oekraïne binnenviel. Op dat moment was er zonder enige twijfel een internationaal gewapend conflict tussen Rusland en Oekraïne, als gevolg van het geweldgebruik dat daarmee gepaard ging. Immers, er is sprake van een internationaal gewapend conflict wanneer geweldgebruik plaatsvindt tussen staten. Maar zoals gezegd vond de hack plaats vóór de inval, zij het kort daarvoor. De vraag kan ook gesteld worden of de hack zelf kan worden gezien als dergelijk geweldgebruik. Die vraag hoeft echter niet beantwoord te worden, omdat beargumenteerd kan worden dat het HOR betreffende internationale gewapende conflicten al van toepassing was vanwege de bezetting van de Krim door Rusland sinds 2014.16 Daarnaast kan worden betoogd dat de controle die Rusland uitoefende over de separatisten in de Donbas het niet-internationale gewapende conflict tussen de separatisten en Oekraïne heeft geïnternationaliseerd. Hoewel het lastig is om duidelijkheid te krijgen over de feitelijke relatie tussen de separatisten en Rusland en het daarom moeilijk is de vraag te beantwoorden of inderdaad sprake was van internationalisering van het conflict, trok de rechtbank Den Haag in de rechtszaak tegen de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in zijn vonnissen wel die conclusie.17
Als de satelliet gebruikt werd door de Oekraïense strijdkrachten, zou dat ertoe hebben kunnen leiden dat de satelliet een legitiem militair doelwit werd. In beginsel is een civiele satelliet een burgerobject dat volgens het HOR niet mag worden aangevallen. Maar wanneer deze gebruikt wordt voor militaire doeleinden kan dat gebruik ertoe leiden dat het alsnog een legitiem militair doelwit wordt. Dat is het geval wanneer voldaan is aan de definitie van een militair doelwit die is vastgelegd in Artikel 52 van het eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève. Dat artikel vereist dat een object naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert. Daarnaast moet de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking ervan onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel opleveren.18 Als in ons scenario de satelliet aan die voorwaarden voldoet, is het aanvallen ervan niet in strijd met het oorlogsrechtelijk verbod op het aanvallen van burgerobjecten. Maar het zou wel in strijd kunnen zijn met andere regels van het oorlogsrecht, zoals het proportionaliteitsbeginsel. Dat beginsel houdt kort gezegd in dat een aanval op een legitiem militair doelwit niet is toegestaan wanneer de verwachte bijkomende nevenschade buitenproportioneel is ten opzichte van het verwachte militaire voordeel van de aanval. Bij de verwachte bijkomende nevenschade gaat het om de schade die voorzienbaar was. De schade hoeft niet een direct effect te zijn van de aanval.19 Hierbij moet ook rekening worden gehouden met het feit dat naar verwachting bij een aanval met een raket op een satelliet ruimtepuin zou ontstaan. Zo veroorzaakte volgens het US Space Command de Russische test in november 2021 bijvoorbeeld meer dan 1500 volgbare stukken puin en waarschijnlijk honderdduizenden kleinere stukken.20 Dergelijk ruimtepuin vormt een gevaar voor andere objecten in de ruimte zoals satellieten en ruimtestations. Wanneer te verwachten is dat zulk puin zal leiden tot bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan, dan moet dit worden meegewogen bij de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel.
Hoe zit het met het ruimterecht? Betoogd kan worden dat de aanval in beginsel een schending zou vormen van artikel IX van het Ruimteverdrag. Dat artikel bepaalt onder andere dat wanneer een staat reden heeft om aan te nemen dat een door hem voorgenomen activiteit in de kosmische ruimte schadelijke gevolgen zou kunnen hebben voor activiteiten van andere staten die deelnemen aan het vreedzame onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, die staat op passende wijze internationaal overleg moet plegen alvorens tot een zodanige activiteit over te gaan. Het ruimtepuin dat naar verwachting zou ontstaan als gevolg van de Russische aanval op de satelliet kan worden gezien als schadelijke gevolgen hebbend voor de activiteiten van andere staten in de ruimte.21 Die andere staten moeten op z'n minst rekening houden met het puin, en het kan bijvoorbeeld nodig zijn om hun satelliet van koers te laten veranderen om het puin te vermijden. Zo moest anderhalve maand geleden het Internationaal Ruimtestation manoeuvreren om puin dat was ontstaan door de Russische test in november 2021 niet te raken.22 Nu in ons hypothetisch voorbeeld Rusland geen overleg heeft gepleegd, zoals wordt vereist door Artikel IX van het Ruimteverdrag, kan worden gesteld dat de aanval in beginsel een schending van het ruimerecht zou zijn. Maar de vraag is of de verplichting om te consulteren van toepassing blijft tijdens een gewapend conflict, en zo ja, ten opzichte van wie. Het zou vreemd zijn als een partij bij een conflict de tegenpartij zou moeten informeren voordat hij aanvalt. Er wordt dan ook betoogd dat deze verplichting niet geldt tussen partijen bij een gewapend conflict, en dat lijkt me een juiste conclusie.23 Het is echter minder evident dat deze verplichting tijdens een gewapend conflict niet meer geldt ten opzichte van staten die geen partij zijn bij een gewapend conflict. Er zijn daarom goede redenen om te concluderen dat de aanval ook in strijd met het ruimterecht zou zijn.
De tweede functie van ILMO is de zogenaamde verticale functie. Deze houdt in het vertalen van abstracte rechtsregels naar concrete aanwijzingen die kunnen worden toegepast door zij die militaire operaties daadwerkelijk uitvoeren. Een belangrijk instrument dat hiervoor ter beschikking staat zijn zogenaamde Rules of Engagement of ROE. ROE zijn volgens de Nederlandse defensie doctrine regels voor de commandant van een militaire operatie die de formele kaders ten aanzien van aard en wijze van gebruik van geweld bevatten.24 Op deze definitie is wel wat af te dingen, omdat ROE niet alleen zien op geweldgebruik, maar ook betrekking hebben op handelingen die als provocatief kunnen worden opgevat. Boddens Hosang heeft in zijn werk over ROE ook gewezen op het karakter van ROE als middel om escalatiedominantie te bereiken of handhaven.25 Dat omvat dus meer dan alleen geweldgebruik.
Voor mijn doel vandaag is van belang dat ROE concrete aanwijzingen vormen voor militairen waarin rechtsregels zijn verwerkt. Toepasselijk recht, beleidsmatige overwegingen en militair-operationele overwegingen spelen een rol bij het opstellen van ROE. Naarmate de ruimte een belangrijkere rol speelt in militaire operaties, neemt het belang toe om in ROE daarmee rekening te houden. Dit belang is weerspiegeld in een handboek dat door een aantal gezaghebbende praktijkjuristen en academici is opgesteld om militairen die ROE moeten opstellen te ondersteunen. Dit is het Newport Rules of Engagement Handbook, dat dit jaar is verschenen.26 Het bevat een apart hoofdstuk met ROE voor ruimteoperaties. Dit hoofdstuk benoemt enkele belangrijke juridische overwegingen bij het opstellen van ROE voor ruimteoperaties. Een daarvan is dat er internationaal geen overeenstemming is over waar het nationaal luchtruim van staten eindigt en waar de kosmische ruimte begint. Om militairen die ROE moeten toepassen duidelijkheid te bieden zal naar mijn mening in ROE toch moeten worden aangegeven waar de ruimte begint voor de toepassing van die ROE. Wanneer het gaat om multinationale ROE, bijvoorbeeld in het kader van een NAVO-operatie, zal hier waarschijnlijk een keuze moeten worden gemaakt. Immers, verschillende staten hebben verschillende standpunten over waar de ruimte begint. Er zijn verschillende technieken om hiermee om te gaan. Een daarvan is de mogelijkheid voor deelnemende landen om gebruik te maken van zogenaamde caveats bij de ROE. Caveats zijn nationale voorbehouden, die inhouden dat een of meerdere specifieke regels in de ROE-set in kwestie niet door de troepen van de betreffende staat kunnen worden toegepast, of alleen onder bepaalde voorwaarden.27 Concreet zou een toepassing van een caveat zijn dat multinationale ROE bepalen dat de ruimte en daarmee de specifieke regels daarin die betrekking hebben op de ruimte gelden vanaf een bepaalde hoogte, terwijl bepaalde staten die menen dat de ruimte op een hoger punt begint daarop een caveat aanbrengen door te stellen dat voor hun troepen die regels pas kunnen worden toegepast vanaf die hogere grens.
3. Kunstmatige intelligentie
Dames en heren, ik kom toe aan de tweede technologie die ik wil bespreken. Dat is kunstmatige intelligentie, ook wel AI genoemd, als afkorting van artificial intelligence. Kunstmatige intelligentie wordt gezien als een technologie die grote gevolgen zal hebben voor de manier waarop militaire operaties in de toekomst zullen worden gepland en uitgevoerd. Er is daarom veel aandacht van krijgsmachten voor dit onderwerp. Dit geldt ook voor de Nederlandse krijgsmacht. In de Strategische Kennis en Innovatie Agenda 2021 – 2025 stelt Defensie dat kunstmatige intelligentie in alle internationale trendrapporten wordt gezien als de belangrijkste disruptieve technologie van de komende jaren. Voor Defensie zal AI effect hebben op alle capaciteiten.28 In de Defensienota 2022 staat onder andere dat technologieën als data science en kunstmatige intelligentie worden geïntegreerd in de processen van Defensie en dat daarom versneld capaciteit wordt opgebouwd op deze onderwerpen.29
Veel aandacht gaat nationaal en internationaal uit naar het gebruik van AI in wapensystemen, in het bijzonder zogenaamde lethal autonomous weaponssystems, afgekort als LAWS. Maar AI kent veel andere toepassingen in het kader van militaire operaties. Denk bijvoorbeeld aan systemen die commandanten helpen om beslissingen te nemen, zogenaamde decision support systems.
Er is veel discussie over de vraag of nieuwe regels nodig zijn voor militair gebruik van AI. Er is geen consensus over het antwoord op die vraag. Voor wat betreft autonome wapensystemen variëren de opvattingen van het standpunt dat geen nieuwe regels nodig zijn aan de ene kant van het spectrum, tot een oproep om te komen tot een nieuw internationaal verbod op een groot aantal autonome wapensystemen en vergaande verplichtingen voor autonome wapensystemen die wel zijn toegestaan aan het andere eind van het spectrum.30 In dit verband wordt vaak onderscheid gemaakt tussen volledig autonome systemen en gedeeltelijk autonome systemen. Onder volledig autonome wapensystemen worden systemen verstaan die doelen selecteren en aanvallen op basis van de missiedoelen zoals gedefinieerd in de plannings- en activeringsfase, zonder verdere menselijke tussenkomst.31 Bij gedeeltelijk autonome wapensystemen gaat het om systemen die de voorgeprogrammeerde criteria voor inzet niet zelfstandig kunnen veranderen en waarbij een mens wel kan ingrijpen. In de discussie over de regulering van autonome wapensystemen speelt de uitdrukking 'betekenisvolle menselijke controle' een belangrijke rol. Deze term wordt gebruikt om duidelijk te maken dat uiteindelijk de mens een rol moet spelen in het besluit om een wapensysteem dodelijk geweld te laten gebruiken. Niet alleen moet een mens die rol spelen, maar die rol moet ook 'betekenisvol' zijn. Er is veel discussie over wat dit precies inhoudt.
Voor wat betreft andere militaire toepassingen van AI dan in autonome wapensystemen lijkt de discussie over regulering pas net op gang te komen. In tegenstelling tot wat het geval is voor LAWS, is er momenteel geen internationaal forum dat is gewijd aan bespreking van deze andere toepassingen. De Nederlandse overheid heeft hier wel aandacht voor. Dat blijkt onder andere uit het feit dat de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie op 15 en 16 februari 2023 een top organiseren over verantwoordelijk gebruik van AI in het militaire domein. Deze conferentie besteedt expliciet aandacht aan de toepassing van AI bij bijvoorbeeld militaire besluitvorming. Eén van de hoofdthema's van de conferentie is het versterken van governance frameworks, waaronder de vraag wat de internationale juridische kaders zijn van toepassing van AI in het militaire domein.32
Zolang er geen nieuwe regels zijn overeengekomen voor militair gebruik van AI moeten we kijken naar het bestaande recht. Militair gebruik van AI roept veel vragen op over de toepassing van dat recht. ILMO kan een rol spelen bij het beantwoorden van die vragen. Een belangrijke rol van ILMO is zoals gezegd het identificeren van het toepasselijke recht en het harmoniseren van verschillende toepasselijke rechtsgebieden.
Een voorbeeld vormt het gebruik van AI bij het nemen van besluiten over het al dan niet vastnemen en detineren van personen tijdens een vredesoperatie. Tijdens vredesoperaties is het HOR meestal niet van toepassing, hoewel er geen twijfel is dat het wel van toepassing kan zijn.33 Mensenrechten kunnen ook van toepassing zijn. In dit verband is van belang dat belangrijke mensenrechtenverdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bepalen dat staten de rechten die daarin staan moeten garanderen aan personen die zich binnen hun rechtsmacht bevinden.34 Alleen personen die zich binnen die rechtsmacht bevinden kunnen dus een beroep doen op de rechten in het verdrag. Voor het gemak zal ik me voor nu beperken tot dat EVRM. Dat verdrag zelf definieert niet wanneer iemand zich binnen de rechtsmacht van een staat bevindt. Er is overeenstemming over het uitgangspunt dat iedereen die zich op het grondgebied van een staat bevindt binnen diens rechtsmacht valt. Zoveel is duidelijk uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Volgens die jurisprudentie wordt de rechtsmacht van een staat geacht te worden uitgeoefend op het gehele grondgebied van die staat.35
Het is ingewikkelder wanneer een persoon zich buiten de grenzen van de staat bevindt. Het EHRM heeft zich daar wel over uitgesproken in zijn jurisprudentie. Daaruit komt echter geen coherent beeld naar voren van wanneer precies sprake is van de uitoefening van rechtsmacht buiten de eigen grenzen.36 In grote lijnen heeft het Hof vastgesteld dat er in ieder geval sprake is van uitoefening van rechtsmacht wanneer iemand zich bevindt binnen een gebied waarover een staat controle uitoefent, en wanneer iemand zich onder gezag en controle van een vertegenwoordiger van de staat bevindt.37 Eén van de manieren waarop iemand onder gezag en controle van een vertegenwoordiger van een staat kan zijn is wanneer door die vertegenwoordiger geweld wordt gebruikt tegen de betreffende persoon. Het Hof is echter in jurisprudentie niet consequent geweest over wanneer daarvan precies sprake is. Recent heeft het Hof in het vonnis in de zaak Georgië v. Rusland (II) gesteld dat dit alleen aan de orde is in het geval van 'specific acts involving an element of proximity'.38 In ieder geval blijkt uit de jurisprudentie wel dat iemand die fysiek wordt vastgehouden door vertegenwoordigers van de staat zich binnen de rechtsmacht van die staat bevindt. Dat betekent dat wanneer AI wordt gebruikt bij het nemen van een besluit over het langer vasthouden van zo iemand, het EVRM van toepassing is op dat besluit en op het gebruik van AI om tot dat besluit te komen. Maar wat als de betreffende persoon bijvoorbeeld bij een checkpoint staat zonder dat hij fysiek wordt vastgehouden? En wat als een besluit wordt genomen in een hoofdkwartier om iemand later op de dag vast te nemen?
In die gevallen zou de zogenaamde 'functionele' benadering van rechtsmacht kunnen leiden tot de conclusie dat de persoon zich binnen de rechtsmacht van de staat bevindt. De functionele benadering houdt in dat een persoon binnen de rechtsmacht van een staat valt wanneer handelen van de staat buiten zijn eigen grenzen met een redelijke mate van voorzienbaarheid direct invloed heeft op de uitoefening van mensenrechten van een persoon. In de afgelopen paar jaar lijkt het EHRM kleine stapjes te hebben gezet richting deze benadering. Met name de uitspraak in de zaak Carter v. Verenigd Koninkrijk wijst voorzichtig in deze richting.39 Andere mensenrechtenorganen, waaronder het VN Mensenrechtencomité, zijn daar al veel verder in gegaan.40 Dit heeft potentieel grote gevolgen voor de reikwijdte van verplichtingen van vredesoperaties ten opzichte van personen in het missiegebied.
De tweede functie van ILMO speelt ook een belangrijke rol bij het militair gebruik van AI, met name bij de inzet van autonome wapens.41 ROE kunnen worden ingezet om te bepalen hoe zulke wapens kunnen worden ingezet in een specifieke operatie, rekening houdend met onder andere het toepasselijke rechtsregime. Een manier om dat te doen is door specifieke ROE op te nemen over gebruik van autonome wapens in een ROE-set gericht op militaire commandanten. Zo weet de commandant onder welke omstandigheden en voorwaarden hij of zij zo'n wapensysteem mag inzetten. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de interactie tussen de commandant en het systeem. Op deze manier kan invulling worden gegeven aan het vereiste van 'betekenisvolle menselijke controle'. Zo kan bijvoorbeeld worden vastgelegd hoe een commandant het systeem moet monitoren tijdens de inzet.42
Naast ROE voor het gebruik van een autonoom wapensysteem door een mens, is de vraag in hoeverre ROE kunnen worden geprogrammeerd in het systeem zelf. Een vraag die daaronder ligt is of het mogelijk is om rechtsregels te programmeren in een systeem dat gebruik maakt van kunstmatige intelligentie. Dit is de vraag die centraal staat in het DILEMA onderzoeksproject. DILEMA is een afkorting van 'designing international law and ethics into military artificial intelligence'.
Het project, waar ik deel van uitmaak, onderzoekt waarom het essentieel is dat menselijke 'agency' in bepaalde functies en activiteiten wordt uitgeoefend, waar de rol van mensen het meest kritiek is, en hoe technisch kan worden verzekerd dat militaire technologie wordt ontworpen en ingezet in overeenstemming met het recht en ethiek. Dit project is nog bezig en ik kan daarom niet teveel vooruitlopen op de uitkomsten ervan. Ik volsta met twee belangrijke punten die in dit project naar voren komen, zonder andere uit te sluiten.
Een punt betreft aansprakelijkheid voor schendingen van het recht als gevolg van het gebruik van AI. De nadruk bij discussies over dergelijke schendingen ligt vaak bij de strafrechtelijke aansprakelijkheid van individuen.43 Uit het project komt echter naar voren dat er ook, of misschien wel juist, een belangrijke rol is voor staatsaansprakelijkheid. Dergelijke aansprakelijkheid kan voortvloeien uit menselijk handelen bij de inzet van AI, maar ook uit beslissingen die worden genomen bij de ontwikkeling en aanschaf daarvan. Er lijkt geen sprake van een responsibility gap, zoals soms wel wordt beweerd.44
Een tweede punt betreft de noodzaak om aandacht te besteden aan de interactie tussen mens en machine. Een dergelijke focus kan helpen om te verduidelijken wat wordt bedoeld met betekenisvolle menselijke controle en is een manier om om te gaan met de beperkingen van dat begrip.45 Die focus onderstreept ook het belang van de fases van ontwikkeling en aanschaf van AI. Ook, of misschien wel juist, in die fases moet rekening worden gehouden met de manier waarop is voorzien dat mens en machine interacteren.46
4. Biometrie
Dames en heren, de derde en laatste technologie die ik wil bespreken is biometrie. U bent vandaag waarschijnlijk al in aanraking gekomen met biometrische technologie, ook al heeft u zich dat misschien niet gerealiseerd. Bijvoorbeeld toen u uw mobiele telefoon ontgrendelde met uw vingerafdruk.
Biometrie is de geautomatiseerde herkenning van individuen gebaseerd op hun gedrags- en biologische kenmerken.47 Hierbij gaat het bijvoorbeeld om vingerafdrukken, de iris, kenmerken van het gezicht, en de stem. Deze kenmerken zijn uniek, waardoor ze uiterst geschikt zijn voor herkenning van een individu.48
Biometrie wordt inmiddels op grote schaal gebruikt door bedrijven en door overheden voor civiele toepassingen. Maar het kan ook in militaire operaties worden ingezet.49 Tegenstanders in militaire operaties zullen vaak proberen hun identiteit en hun activiteiten anoniem te houden. Zo kunnen ze optreden zonder dat hun vijand daarvan op de hoogte is. Om dit tegen te gaan kan biometrie worden ingezet. Deze technologie kent veel militaire toepassingen. Een voorbeeld is het bestrijden van zogenaamde Improvised Explosive Devices (IEDs). Wanneer een IED wordt aangetroffen, kan deze worden onderzocht op vingerafdrukken. Wanneer een vingerafdruk wordt gevonden, kan deze worden gescand, opgeslagen, en vergeleken met vingerafdrukken die zijn opgenomen in een database. Wanneer er een match is met een vingerafdruk in de database, kan dit leiden tot de identificatie van degene die de IED heeft gelegd of gemaakt en mogelijk van het netwerk waar hij of zij deel van uitmaakt. Op deze manier heeft de Nederlandse krijgsmacht tijdens de ISAF-missie in Afghanistan biometrie ingezet.
Een tweede voorbeeld is het afnemen van biometrische kenmerken van krijgsgevangenen. Op deze manier kan de staat die hen vasthoudt goed bijhouden wie wordt vastgehouden. Zo stelt bijvoorbeeld de Amerikaanse militaire doctrine over vastgenomen personen dat zo snel mogelijk biometrische informatie moet worden afgenomen.50
Een derde voorbeeld vormt het gebruik van biometrie door Oekraïne in het conflict met Rusland. Oekraïne gebruikt apparatuur van het bedrijf Clearview AI om de gezichten van gesneuvelde Russische militairen te scannen.51 Het systeem vergelijkt deze gezichten vervolgens met afbeeldingen van gezichten op sociale media, waaronder het in Rusland populaire VKontakte. Wanneer er een match is, geeft het systeem dit aan. Op deze manier kunnen de gesneuvelde militairen worden geïdentificeerd als dat niet op een andere manier mogelijk is. Vervolgens neemt Oekraïne contact op met de familie van de betreffende militair.52 Op deze manier wordt de familie op de hoogte gesteld. Maar er lijkt daarnaast ook een propaganda-element aan verbonden te zijn van de kant van Oekraïne.53
Deze voorbeelden maken duidelijk dat het gebruik van biometrie in het kader van militaire operaties vragen oproept. Bij het beantwoorden daarvan kan ILMO een rol spelen. Eén van de vragen betreft het omgaan met biometrische gegevens. Ik neem het voorbeeld van de biometrische gegevens van krijgsgevangenen. Het HOR bevat in het derde verdrag van Genève een grote hoeveelheid regels over krijgsgevangenen. Het verdrag bevat een aantal regels dat expliciet of impliciet ervan uitgaat dat persoonlijke gegevens van krijgsgevangen worden verzameld. Het zegt echter nauwelijks iets over hoe met deze gegevens moet worden omgegaan. Het meest relevant is artikel 13 van het derde verdrag van Genève, dat bepaalt dat krijgsgevangen te allen tijde menslievend moeten worden behandeld, en dat krijgsgevangenen te allen tijde moeten worden beschermd, in het bijzonder tegen iedere daad van geweld of vreesaanjaging, beledigingen en tegen de nieuwsgierigheid van het publiek. Die bepaling biedt echter weinig concrete houvast waar het gaat om omgang met persoonsgegevens van krijgsgevangenen.54
Het regime van de internationale mensenrechten, in het bijzonder het recht op privacy, kent wel concrete regels. De vraag is wel of het recht op privacy van toepassing is op krijgsgevangenen tijdens een gewapend conflict. Dat lijkt op het eerste gezicht het geval, nu een krijgsgevangene zich onder fysieke controle van de detinerende mogendheid bevindt. Zoals ik eerder besprak is volgens de jurisprudentie van het EHRM in dat geval sprake van de uitoefening van rechtsmacht, en daarmee van toepasselijkheid van het EVRM.55 Daar zijn volgens die jurisprudentie ook weer uitzonderingen op. Een daarvan is relatief recent aangebracht door het EHRM. Dat is de beperking die ziet op een 'actieve fase van vijandelijkheden' tijdens een internationaal gewapend conflict. In de zaak Georgië v. Rusland (II) moest het EHRM oordelen over vermeende schendingen van het EVRM tijdens het gewapend conflict tussen Georgië en Rusland in 2008. Het Hof maakte daarbij een onderscheid tussen een relatief korte 'fase van actieve vijandelijkheden' waarin grootschalige gevechtshandelingen plaatsvonden enerzijds, en de fase daarna die volgde op het overeenkomen van een staakt-het-vuren anderzijds.56 Het oordeelde in het kader van een beoordeling van de klacht dat het recht op leven was geschonden, dat tijdens een 'fase van actieve vijandelijkheden' er per definitie geen sprake kan zijn van de uitoefening van rechtsmacht door een staat in de zin van artikel 1 van het EVRM.57 De reden was dat 'the very reality of armed confrontation and fighting between enemy military forces seeking to establish control over an area in a context of chaos means that there is no control over an area.'58 Dit is moeilijk te rijmen met het vonnis in de zaak Hassan v. Verenigd Koninkrijk, waarin het Hof het argument van het VK dat er geen rechtsmacht kan zijn tijdens een 'active-hostilities' fase van een internationaal gewapend conflict afwees.59 Hoe dan ook is de vraag of het Hof de uitsluiting van rechtsmacht tijdens een actieve fase van vijandelijkheden ziet als beperkt tot het recht op leven zoals vastgelegd in artikel 2 van het EVRM, of ook op andere rechten. Het Hof accepteert namelijk wel dat Rusland rechtsmacht uitoefende over gevangen genomen personen, ook degenen die tijdens de actieve fase van vijandelijkheden in Russische handen vielen. Het Hof geeft hier de weinig overtuigende reden voor dat deze personen 'voornamelijk' respectievelijk 'onder andere' na de actieve fase van vijandelijkheden waren vastgenomen.60 Het vonnis in de zaak Georgië v. Rusland (II) roept dus veel vragen op. Mogelijk dat het Hof hierover meer duidelijkheid zal bieden in de lopende zaken die ook een internationaal gewapend conflict betreffen, in het bijzonder de zaken tussen Oekraïne en Rusland, waarvan het Hof er twee heeft gevoegd bij de zaak die Nederland heeft aangespannen tegen Rusland in verband met het neerhalen van vlucht MH17.61
Hoewel de jurisprudentie van het Hof dus vragen oproept, is wel duidelijk dat in ieder geval in sommige situaties sprake kan zijn van de uitoefening van rechtsmacht in de zin van artikel 1 EVRM tijdens een gewapend conflict. In zo'n situatie zijn dus zowel het HOR als de mensenrechten van toepassing. Dit roept een tweede vraag op, namelijk hoe het HOR en de mensenrechten zich tot elkaar verhouden in die situatie. Over deze vraag is de afgelopen jaren veel gediscussieerd en geschreven in de juridische literatuur.62 Door sommigen is beargumenteerd dat waar het HOR van toepassing is, de mensenrechten dat niet zijn.63 De reden die daar vaak voor wordt aangevoerd is dat het HOR zogenaamd lex specialis vormt.64Lex specialisderogat legi generali is een leerstuk in het recht dat primair is ontwikkeld voor gevallen waarin twee regels elkaar tegenspreken.65 Volgens dit leerstuk gaat de regel die meer is toegesneden op de specifieke situatie, dat wil zeggen de lex specialis, dan voor op de meer algemene regel. Omdat dit leerstuk ziet op regels en niet op gehele rechtsregimes, moet de opvatting dat het HOR altijd voorgaat worden afgewezen.66 In plaats daarvan moet worden gekeken naar de interactie tussen specifieke normen van het HOR en mensenrechten. Uitgangspunt daarbij is zogenaamde harmonieuze toepassing. Dat betekent dat wordt geprobeerd om de twee normen met elkaar in overeenstemming te brengen zodat ze beide kunnen worden toegepast. In veel gevallen is dat eenvoudig. In andere gevallen vereist dat een bepaalde interpretatie van een of beide normen. Tenslotte zijn er gevallen waarin twee normen conflicteren zonder dat ze met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Dat kan het geval zijn als de ene regel iets verbiedt en de ander het juist gebiedt. Maar zoals onder ander Floris Tan in zijn proefschrift heeft betoogd, kan dat ook het geval zijn wanneer de ene norm iets verbiedt en de andere norm iets toestaat zonder ertoe te verplichten.67 Wanneer er sprake is van zo'n conflict, kan het leerstuk van lex specialis een rol spelen bij het bepalen welke norm voorrang moet krijgen.
In het geval van de persoonsgegevens van krijgsgevangenen kan goed worden beargumenteerd dat het oorlogsrecht en het mensenrechtelijk recht op privacy naast elkaar kunnen worden toegepast. Als de detinerende mogendheid van mening is dat het recht op privacy te beperkend is tijdens een gewapend conflict, bestaat de mogelijkheid om te derogeren aan dat recht.68 Het EVRM biedt net als sommige andere mensenrechtenverdragen de mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van bepaalde rechten.69 Die mogelijkheid is wel aan strikte voorwaarden gebonden. Het kan alleen 'in tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt'. En ook kan het alleen 'voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht.' Er is discussie over de vraag of staten kunnen derogeren ten aanzien van militaire operaties in het buitenland. Het Britse House of Lords heeft dit bijvoorbeeld betwijfeld.70 Ik ben het daar niet mee eens en ben niet de enige, maar dit blijft een controversieel punt.71
Ook de verticale functie van ILMO speelt een rol bij het gebruik van biometrie tijdens gewapend conflict. Een voorbeeld hiervan zijn de afspraken die tussen landen zijn gemaakt over het delen van biometrische gegevens binnen de ISAF-operatie in Afghanistan. Die afspraken, die de vorm kregen van een zogenaamd Memorandum of Understanding (MoU), legden beperkingen op aan het delen van biometrische informatie die door de verschillende landen werd bijgedragen aan een gezamenlijke database.72 De beperkingen die zijn afgesproken in een dergelijk MoU vinden hun weerslag in aanwijzingen voor de militairen die betrokken zijn bij het delen van informatie.
Het gebruik van biometrie door Oekraïne om gedode Russische militairen te identificeren roept soortgelijke vragen op. Op dit gebruik is in ieder geval het HOR van toepassing. Het HOR verplicht partijen bij een internationaal gewapend conflict om gegevens te verzamelen waarmee de doden kunnen worden geïdentificeerd. Artikel 16 van het derde Verdrag van Genève bepaalt dat de partijen bij het conflict zo snel mogelijk alle gegevens moeten registreren die van nut kunnen zijn om de in haar handen gevallen doden van de tegenpartij te identificeren. Het artikel noemt enkele voorbeelden van nuttige gegevens, maar bevat geen limitatieve lijst daarvan. Het verzamelen van biometrische gegevens voor dit doel lijkt daardoor niet uitgesloten. Beargumenteerd kan wel worden dat het direct benaderen van familieleden van gedode militairen de procedure omzeilt die voorzien is in het eerste Verdrag van Genève voor het uitwisselen van informatie.73 Dat is namelijk via het zogenaamde nationaal informatiebureau dat alle partijen bij de Verdragen van Genève in het leven moeten roepen en via de zogenaamde Central Tracing Agency van het ICRC.74 Het niet doorgeven van de gegevens aan het nationaal informatiebureau zoals vereist door artikel 16 is een schending van het HOR. Maar er is geen regel van het HOR die het direct benaderen van familieleden verbiedt, zodat kan worden gesteld dat dit op zichzelf geen schending van het HOR is.75
Ook bij deze casus is de vraag of de mensenrechten van toepassing zijn, en zo ja hoe deze zich verhouden tot de relevante regels van het HOR. In de literatuur is beargumenteerd dat het delen van foto's met familieleden een schending van het recht op privéleven in artikel 8 van het EVRM vormt.76 Daarvoor moeten die familieleden dan wel een beroep kunnen doen op dat recht. Dat laatste lijkt niet het geval, nu die familieleden zich noch bevonden op grondgebied dat wordt gecontroleerd door Oekraïne noch onder gezag en controle van vertegenwoordigers van Oekraïne. Dat zou echter anders zijn wanneer een functionele benadering van het begrip rechtsmacht in de zin van Artikel 1 EVRM wordt gehanteerd.
5. Conclusie
Dames en heren, ik kom tot een conclusie. Ik hoop dat uit wat ik heb besproken duidelijk is geworden dat het militair recht relevant is voor militair gebruik van ruimtechnologie, kunstmatige intelligentie en biometrie. Ik durf de stelling aan dat dit ook geldt voor militair gebruik van andere technologieën dan de drie die specifiek in deze oratie aan bod zijn gekomen.
Het speelt ten eerste een rol in het identificeren van het toepasselijke recht en het harmoniseren van verschillende toepasselijke rechtsgebieden. Het 'vertalen' van bestaande regels naar nieuwe situaties die ontstaan door technologische ontwikkelingen is daar een belangrijk onderdeel van. Doordat het militair recht over de grenzen van specifieke rechtsgebieden en militaire domeinen heen kijkt, kan in een bepaald rechtsgebied of domein gebruik worden gemaakt van inzichten die binnen een ander rechtsgebied of domein zijn opgedaan.
Het militair recht speelt ook een rol bij het militair gebruik van nieuwe technologie door abstracte regels te vertalen naar concrete aanwijzingen die kunnen worden toegepast door zij die militaire operaties daadwerkelijk uitvoeren. Rules of Engagement zijn hier een voorbeeld van. Naast operationele en beleidsoverwegingen vormt het recht een belangrijk element bij het opstellen van Rules of Engagement en andere belangrijke instrumenten voor militairen zoals Operatieaanwijzingen en Targeting Directives. Met name dit aspect maakt dat het militair recht dicht bij de praktijk staat. Het brengt zogezegd het recht naar de pelotonscommandant in het veld.77
De relevantie van het militair recht voor militair gebruik van technologie betekent niet dat dit recht altijd een duidelijk antwoord biedt op elke vraag die zulk gebruik opwerpt. Soms zullen er meerdere antwoorden mogelijk zijn. In zulke gevallen kan het militair recht in ieder geval helpen bepalen welke mogelijke antwoorden er zijn. In sommige gevallen kan het zo zijn dat nieuwe regels nodig zijn om duidelijkheid te bieden. In dat geval kan het militair recht behulpzaam zijn door voorbeelden te bieden van hoe het reguleren van nieuwe technologie in het militaire domein eerder is aangepakt en uitgepakt.78
6. Dankwoord
Ik ben gekomen aan het einde van mijn oratie. Het is goed gebruik om dan een dankwoord uit te spreken, en dat doe ik dan ook graag.
In de eerste plaats wil ik het Ministerie van Defensie bedanken voor het sponsoren van de Leerstoel Militair Recht aan de Universiteit van Amsterdam. En dan met name Friso Versluijs en Generaal Aart Jan de Haan die daar een instrumentele rol in hebben gespeeld. In dit verband wil ik ook de Voorzitter en leden van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid bedanken voor het in mij gestelde vertrouwen, en voor hun bereidheid om het instituut van de Leerstoel militair recht te behouden.
Ook wil ik graag het Faculteitsbestuur van de Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW) van de Nederlandse Defensie Academie, en in het bijzonder de decaan Patrick Oonincx en de oude en nieuwe voorzitters van de vakgroep krijgswetenschappen van de Faculteit, Frans Osinga, Paul Ducheine en Peter Pijpers, bedanken voor het vertrouwen dat ze in me hebben gesteld. Het is een voorrecht om deel uit te mogen maken van de FMW, een uniek instituut in Nederland. Ik heb het geluk om daar samen te mogen werken met de collega's van de sectie militair recht. Zij vormen een fantastische mix van praktische ervaring met militair recht en academische nieuwsgierigheid. Ik kijk ernaar uit om samen met hen de komende jaren de onderwerpen die ik vandaag heb aangestipt en andere onderwerpen verder te onderzoeken.
Ten derde wil ik graag mijn collega's van de departementen publiekrecht en internationaal publiekrecht van de UvA bedanken voor de manier waarop ik ben verwelkomd aan de UvA. Het is een genoegen om met jullie samen te werken, of dat nu op het gebied van onderwijs is of van onderzoek.
Ten vierde wil ik graag mijn promovendi en mijn studenten bedanken. Door de samenwerking met jullie leer ik minstens evenveel als jullie van mij, en ik kijk ernaar uit dat te blijven doen. De Amerikaanse auteur, ingenieur en marineofficier Robert Heinlein vatte het treffend samen met de woorden 'when one teaches, two learn.'
Ook wil ik graag mijn leermeesters op het gebied van het internationaal en militair recht bedanken. Daaronder reken ik in ieder geval Hein Schermers, Niels Blokker, mijn promotor Horst Fischer, Hans Boddens Hosang, die mij wegwijs heeft gemaakt in het militair recht, en natuurlijk Terry Gill.
Helaas heeft mijn moeder dit moment niet mee kunnen maken. Ik weet zeker dat ze tevreden toekijkt vanaf haar balkonnetje, zoals mijn vader pleegt te zeggen. Ik ben erg blij dat hij hier wel kon zijn om te zien hoe ik in zijn voetsporen treedt als hoogleraar, al is het in een heel ander vakgebied en aan andere wetenschappelijke instellingen.
Tot slot, Constantijn en Maria. Volgens Constantijn bestaat mijn werk vooral uit voorlezen. Ik zou het zelf niet zo omschrijven, maar er zit wel een kern van waarheid in. Wetenschappelijk onderwijs geven is tot op zekere hoogte voorlezen uit eigen en andermans werk. Maria, ik ben erg blij dat we elkaar inmiddels meer dan zes jaar geleden hebben ontmoet. Jij bent mijn Pallas Athene, wijs en strijdbaar aan mijn zijde. Ik hoop dat dit nog heel lang zo zal blijven.
Ik heb gezegd.