Onderwerp: Bezoek-historie

Zero tolerance. Beschouwingen naar aanleiding van de vonnissen van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2022.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Rechtbank Gelderland

Uitspraken van 4 juli 2022

ECLI:NL:RBGEL:2022:3596
ECLI:NL:RBGEL:2022:3597
ECLI:NL:RBGEL:2022:3598
ECLI:NL:RBGEL:2022:3599
ECLI:NL:RBGEL:2022:3600
ECLI:NL:RBGEL:2022:3601
ECLI:NL:RBGEL:2022:3602
ECLI:NL:RBGEL:2022:3603
ECLI:NL:RBGEL:2022:3604
ECLI:NL:RBGEL:2022:3605
ECLI:NL:RBGEL:2022:3606

Voorzitter: mr. Y.H.M. Marijs; leden: mr. Y. van Wezel en kolonel mr. C.E.W. van de Sande

Zero tolerance. Beschouwingen naar aanleiding van de vonnissen van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2022.

Op 4 juli j.l. wees de militaire kamer van de rechtbank Gelderland een elftal vonnissen betreffende het voorhanden hebben van, c.q. de handel in harddrugs door militairen die gelegerd waren in de Johannes Post-kazerne in Darp. In deze bijdrage worden deze vonnissen aan een nadere beschouwing onderworpen, en wordt bezien welk licht zij werpen op (de praktijk van) het zero tolerance-beleid inz. drugs bij de krijgsmacht.

Naschrift

Door mr. dr. M.M. Dolman 1

1. Inleiding

In de krijgsmacht wordt anders tegen het gebruik van drugs aangekeken dan in de burgersamenleving. In de burgersamenleving is het gebruik van zgn. softdrugs – cannabis – min of meer genormaliseerd. Sinds de herziening van de Opiumwet in 1976 en het daarop gebaseerde praktische onderscheid tussen softdrugs en harddrugs wordt de handel in en het bezit van gebruikshoeveelheden softdrugs gedoogd. 2 Nederland heeft in dit opzicht lange tijd een voortrekkersrol vervuld, die eerst de afgelopen jaren is overgenomen door jurisdicties waar de organisatie van legale verstrekking voor recreatief gebruik (de 'achterdeurproblematiek') op minder juridische en praktische bezwaren stuitte. 3 Handel in en gebruik van harddrugs werd en wordt minder lankmoedig beoordeeld, hoewel de gedachtenvorming daaromtrent volop gaande is. Enerzijds wordt – indachtig het veel gehoorde 'een pilletje moet kunnen' – gepleit voor reclassificatie van partydrugs 4 , anderzijds wordt gebruikers gewezen op de maatschappelijke impact van de industrie die zij in stand houden 5 . De fabricage van van die pilletjes gaat immers vergezeld van nietsontziend geweld onder degenen die zich daarmee bezighouden, levensgevaarlijke situaties bij de productie, milieuschade door het dumpen van afval en ondermijning doordat de enorme winsten die behaald worden hun weg naar de bovenwereld zoeken.

Omdat de krijgsmacht deel uitmaakt van de samenleving, is zij niet immuun voor de ontwikkelingen daarin – ook wat betreft drugsgebruik. Militairen wonen veelal buiten de kazerne, en staan buiten diensttijd aan dezelfde invloeden (en verleidingen) bloot als burgers: ook militairen gaan uit. 6 Daarmee zij echter niet gezegd dat aan de reactie op drugsgebruik door militairen dezelfde overwegingen (behoren te) liggen als aan het drugsbeleid in de burgersamenleving. Ten aanzien van militairen gelden twee overwegingen die niet, althans niet in dezelfde mate, gelden voor burgers. In de eerste plaats kan drugsgebruik het normale functioneren belemmeren. Dat is bij andere ambtenaren en werknemers in de private sector natuurlijk niet anders, maar het uitvallen van een militair kan gevolgen hebben voor de operationele gereedheid, c.q. de taakvervulling van defensie, waarmee vitale belangen gemoeid zijn. Bovendien hebben militairen de beschikking over (gewelds)middelen waarvan het gebruik onder invloed levensgevaarlijk is. 7 In de tweede plaats hebben militairen een voorbeeldfunctie. Als zij in uniform zijn, moet erop vertrouwd kunnen worden dat zij de moeilijkste omstandigheden het hoofd bieden. Op grond van deze overwegingen geldt een zero tolerance-beleid ten aanzien van drugsgebruik door militairen: overtreding van de Opiumwet leidt niet alleen tot strafvervolging maar heeft ook rechtspositionele consequenties: de militair die zich daaraan schuldig maakt, wordt in beginsel ontslagen. 8

Op 4 juli j.l. deed de militaire kamer van de rechtbank Gelderland uitspraak in de zaken van elf militairen die zich op de kazerne en daarbuiten met drugs hadden ingelaten. Deze vonnissen worden hieronder besproken; achtereenvolgens wordt ingegaan op tenlastelegging, bewijsvoering, bewezenverklaring en straftoemeting. Op de straftoemeting zal de nadruk liggen: met welke omstandigheden houdt de strafrechter rekening en welke betekenis kent hij toe aan het beleid dat drugsgebruik door militairen niet gedoogd wordt?

2. De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen in de elf berechte zaken zijn niet identiek; zij verschillen wat betreft pleegperiode, locaties (op de kazerne en/of daarbuiten), ten laste gelegde gedraging(en) en hoeveelheden en aard van de middelen. Deze verschillen kunnen als volgt worden samengevat:

Vindplaats

Wanneer?

Waar?

Hoe?

Wat en hoeveel?

ECLI:NL:RBGEL:2022:3596

10-02-2018/14-10-2019

Drachten/Darp/Meppel/Leeuwarden/Groningen

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3597

25-05-2019/20-07-2019

Assen/Darp/Groningen/Leeuwarden/Eersel

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne, MDMA (XTC-tabletten)/amfetamine

ECLI:NL:RBGEL:2022:3598

01-05-2018/14-10-2019

Bovensmilde/Darp/Leeuwarden/Groningen

Ow art. 2.C

0,1 gram cocaïne/'hoeveelheden' MDMA (XTC-tabletten)/'hoeveelheden' amfetamine

ECLI:NL:RBGEL:2022:3599

24-02-2018/14-10-2019

Buitenpost/Darp/Leeuwarden/Groningen

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3600

12-07-2019/14-10-2019

Groningen/Leeuwarden/Darp

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3601

1. 19-07-2017

2. 06-01-2018/19-7-2019

1. Meppel

2. Exloo/Havelte/Meppel/Groningen/Leeuwarden

1. Ow art. 2.C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

2. Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

1.4,3 gram cocaïne

2. 'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3602

19-10-2017/14-10-2019

Valthermond/Darp/Groningen

Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

'hoeveelheden' cocaïne, MDMA (XTC-tabletten)/amfetamine

ECLI:NL:RBGEL:2022:3603

06-01-2018/14-10-2019

Buitenpost/Darp/Leeuwarden/Groningen

Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

'hoeveelheden' cocaïne, MDMA [?]9

ECLI:NL:RBGEL:2022:360410

1. 06-01-2018/14-10-2019

2. 19-10-2019

1. Coevorden/Darp/Groningen/Leeuwarden

2. Meppel

1. Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

2. Ow art. 2.C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

1. 'hoeveelheden' cocaïne

2. 0,2 gram cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3605

25-01-2018/14-10-2019

Leeuwarden/Darp/Groningen

Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

'hoeveelheden' cocaïne, MDMA (XTC-tabletten)

ECLI:NL:RBGEL:2022:3606

12-01-2018/14-10-2019

Enschede/Ermelo/Groningen/Leeuwarden

Ow art. 2.B/C (jo. art. 47 Sr: medeplegen)

'hoeveelheden' cocaïne

Uit dit overzicht worden alvast bepaalde patronen zichtbaar. De pleegperioden variëren van één dag (in het geval de verdachte was aangehouden in bezit van drugs) 11 tot een kleine twee jaar 12 . Veelal eindigt de ten laste gelegde periode op 14 oktober 2019, kennelijk de 'klapdag'. 13 De ten laste gelegde feiten zouden alle (op verschillende locaties) in het Noordoosten van het land begaan zijn, waarbij opvalt dat Darp – waar de Johannes Post-kazerne gelegen is – telkens een van die locaties is. 14 In het merendeel van de gevallen is alleen overtreding van art. 2 onder C ('aanwezig hebben') ten laste gelegd 15 ; waar overtreding van art. 2 onder B ('telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren') ten laste is gelegd, zou de verdachte dat al of niet in vereniging met (een) ander(en) hebben gedaan. Daarbij ging het in alle gevallen om cocaïne, hoewel ook MDMA (in de vorm van XTC-tabletten) en amfetamine ten laste gelegd zijn. 16

3. Bewijsvoering

Als herhaalde overtreding van de Opiumwet gedurende een zekere periode ten laste gelegd is – zoals bij alle verdachten het geval was – rijst de vraag of bewezen kan worden dat het telkens om een verboden middel ging. Tenzij de verdachte bekent – wat de meesten niet deden 17 – zal het bewijs indirect geleverd moeten worden, aangezien – behoudens het geval van constatering op heterdaad – de middelen geconsumeerd zullen zijn, althans niet meer ter beschikking van justitie staan. In de hier besproken zaken werd het bewijs geleverd door middel van laboratoriumonderzoeken van in beslag genomen middelen – bij constatering op heterdaad – en door middel van app-verkeer en de verklaringen van medeverdachten – voor zover de overtredingen in het verleden begaan waren.

Als het vermoeden rijst dat een bij de Opiumwet verboden middel in beslag genomen is, wordt dit veelal indicatief getest. Indicatieve tests van drugs worden uitgevoerd door (niet scheikundig geschoolde) opsporingsambtenaren, die gebruik maken van standaard-testkits: aan een monster van een in beslag genomen stof wordt een reagens toegevoegd dat bij reactie kleurt, en zodoende een indicatie geeft dat het monster het ene of andere verboden middel betreft. Die indicaties zijn niet heel precies: zij geven wel aan dat het bijv. om een opiaat of amfetamine-achtige gaat, maar bieden geen uitsluitsel omtrent de exacte aard van het middel. Dat is problematisch als verwante stoffen – die ook een positieve reactie geven – niet op een van de lijsten behorend bij de Opiumwet worden vermeld. 18 Daarom pleegt na een positieve indicatieve test een monster naar een forensisch laboratorium gezonden te worden, waar het aan een volwaardig onderzoek onderworpen wordt. Regelmatig wordt dit echter achterwege gelaten, doordat de noodzaak van zo'n onderzoek niet aanwezig geacht wordt (de op heterdaad aangehouden verdachte heeft het feit bekend) of vanwege capaciteitsgebrek. En dan kan ter zitting de vraag rijzen of het wel een verboden middel betrof.

In commune strafzaken is geoordeeld dat overtreding van de Opiumwet weliswaar door middel van een indicatieve test bewezen kan worden maar dat de uitslag daarvan in beginsel steun moet vinden in overig bewijs. 19 De wijze waarop en de mate waarin dat het testresultaat moet ondersteunen hangt af van de omstandigheden van het geval 20 , waarbij de aard van het desbetreffende middel relevant is 21 . Voor gevallen waarin herhaalde overtreding van de Opiumwet ten laste gelegd is, is voorts van belang dat het steunbewijs kan zien op een andere overtreding dan waarop de indicatieve test betrekking heeft. 22

Het merendeel van de verdachten die zich in de hier besproken zaken moesten verantwoorden was niet op heterdaad aangehouden; hun werd verweten dat zij in de periode voorafgaand aan hun aanhouding verboden middelen hadden verkocht/afgeleverd/verstrekt/vervoerd, althans aanwezig hadden gehad. 23 Daarom betoogden hun raadslieden dat het ten laste gelegde bij gebreke van zelfs maar een indicatieve test niet bewezen kon worden. 24 De militaire kamer verwerpt deze verweren, overwegende dat – ten eerste – een indicatieve test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen en – ten tweede – er niettemin voldoende bewijs was dat de verdachten de Opiumwet overtreden hadden: bij verscheidene verdachten en op een legeringskamer waren stoffen aangetroffen waarvan het NFI en het Douanelaboratorium hadden vastgesteld dat deze verboden middelen betroffen en sommige verdachten hadden verklaard dat zij zich samen met hun medeverdachten met dergelijke middelen hadden ingelaten.

De verdediging lijkt de rechtspraak inzake indicatieve tests, c.q. het gebruik daarvan tot het bewijs niet helemaal begrepen te hebben. Als geen stoffen in beslag zijn genomen, is onderzoek daarvan – indicatief of anderszins – immers niet aan de orde. Opmerkelijk is wel dat in de tweede overweging van de militaire kamer die rechtspraak weerklinkt, waar hij verwijst naar de uitslagen van laboratoriumonderzoeken en de verklaringen van medeverdachten. De militaire kamer lijkt zelfs nog iets verder te gaan, want hij ontleent zijn overtuiging mede aan bewijs dat ziet op overtredingen door anderen dan de verdachte. Dat geldt niet alleen voor de uitslagen van laboratoriumonderzoeken maar ook voor de verklaringen van medeverdachten, t.w. voor zover deze niet over de verdachte gaan. 25 De gedachte lijkt te zijn dat de verdachten een groep vormden die zich met handel in en gebruik van drugs bezighield, zodat bewijs dat het daadwerkelijk verboden middelen betrof in alle zaken kan meewerken.

Het onderzoek in de hier besproken zaken heeft een aanvang genomen met de aanhouding van twee verdachten die bekenden. 26 Kennelijk verleenden zij vervolgens hun medewerking door inzage te geven in hun telefoons, want in alle zaken wordt app-verkeer tot het bewijs gebezigd. 27 Dat app-verkeer is echter slechts het vertrekpunt voor beantwoording van de bewijsvraag: ook als het karakteristieke verhullende taalgebruik doorzien wordt 28 , kan daaruit niet zonder meer volgen dat de verdachte een verboden middel voorhanden heeft gehad. Voor het trekken van die conclusie was de militaire kamer aangewezen op de verklaringen van de aangehouden medeverdachten. Waar het app-verkeer geen steun vindt in hun verklaringen, spreekt de militaire kamer vrij. 29

De militaire kamer gelooft de aangehouden medeverdachten. Daartoe overweegt hij in het algemeen dat de medeverdachten niet alleen anderen maar ook henzelf belast hebben en dat hun verklaringen in hoge mate en op essentiële punten ondersteund worden door het app-verkeer en andere verklaringen in het dossier. 30 Vervolgens wijst de militaire kamer op onderdelen van hun verklaringen die ondersteuning vinden in het overige bewijs, meer in het bijzonder in app-verkeer (incl. 'tikkies' – betaalverzoeken) waaruit blijkt dat zij met de desbetreffende verdachte zaken gedaan gedaan hebben, c.q. dat hij in hun aanwezigheid gebruikt heeft. Daaruit leidt de militaire kamer af dat de verdachte daadwerkelijk een verboden middel aanwezig gehad heeft. 31

4. Bewezenverklaring

Met uitzondering van de twee verdachten die worden vrijgesproken omdat het app-verkeer waaraan zij deelnamen – dat mogelijk op overtreding van de Opiumwet duidde – geen steun vindt in de verklaringen van medeverdachten (zie hiervoor), worden alle verdachten veroordeeld. De bewezenverklaringen kunnen als volgt wordt samengevat:

Vindplaats

Wanneer?

Waar?

Hoe?

Wat en hoeveel?

ECLI:NL:RBGEL:2022:3596

10-02-2018/18-07-2019

Drachten/Darp//Leeuwarden

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3598

01-05-2018/14-10-2019

Bovensmilde/Darp/Groningen

Ow art. 2.C

0,1 gram cocaïne/'hoeveelheden' MDMA (XTC-tabletten)/'hoeveelheden' amfetamine

ECLI:NL:RBGEL:2022:3599

24-02-2018/11-10-2019

Buitenpost/Leeuwarden

Ow art. 2.C

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3601

1. 19-07-2017

2. 06-01-2018/19-7-2019

1. Meppel

2. Exloo/Havelte/Meppel/Groningen/Leeuwarden

1. Ow art. 2.C

2. Ow art. 2.B/C (verstrekken)

1.4,3 gram cocaïne

2. 'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3602

19-10-2017/14-10-2019

Valthermond/Darp/Groningen

Ow art. 2.B/C (verstrekken)

'hoeveelheden' cocaïne, MDMA (XTC-tabletten)/amfetamine

ECLI:NL:RBGEL:2022:3603

06-01-2018/10-07-[2019]

Buitenpost/Darp/Leeuwarden/Groningen

Ow art. 2.B/C (verstrekken)

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3604

1. 06-01-2018/14-10-2019

2. 19-10-2019

1. Coevorden/Darp/Groningen/Leeuwarden

2. Meppel

1. Ow art. 2.B/C (verstrekken)

2. Ow art. 2.C

1. 'hoeveelheden' cocaïne

2. 0,2 gram cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3605

25-01-2018/14-10-2019

Leeuwarden/Darp/Groningen

Ow art. 2.B/C (verstrekken)

'hoeveelheden' cocaïne

ECLI:NL:RBGEL:2022:3606

12-01-2018/14-10-2019

Enschede/Ermelo/Groningen/Leeuwarden

Ow art. 2.B/C (verstrekken)

'hoeveelheden' cocaïne

Voor zover overtreding van de Opiumwet gedurende een zekere periode ten laste gelegd was, is telkens bewezen verklaard dat deze eindigde op 14 oktober 2019 (de 'klapdag'). 32 Veelal hadden de verdachten zich daaraan zowel op als buiten de kazerne schuldig gemaakt 33 ; in gevallen waarin medeplegen ten laste gelegd was, werd de verdachte vrijgesproken 34 . Dealen wordt door de militaire kamer niet aangenomen: hij overweegt dat dealerindicaties ontbreken, aangezien de medeverdachten elkaar binnen een vriendengroep of groep van collega's drugs verschaften, er geen winst werd gemaakt en er te sporadisch verstrekt werd om van daadwerkelijk dealen te kunnen spreken. 35 Dat is wat de verdachte in de zaak onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2022:3601 betreft opmerkelijk, want die wordt door de militaire kamer 'de spil van het onderzoek' genoemd. Bovendien is er tegen deze gedachtegang wel wat in te brengen. 'Dealen' is geen wettelijke term, niettegenstaande die omstandigheid relevant is voor strafeis en straftoemeting. Dealen kan m.a.w. wel strafverzwarend maar niet strafverminderend werken. 36 Bovendien is niet zonder meer inzichtelijk dat niet gedeald is: uit de overwegingen van de militaire kamer komt immers het beeld naar voren van een groep militairen, collega's van elkaar, die een groepscultuur in stand hielden waarin drugsgebruik normaal was, zoals het normaal was dat zij drugs voor hun maten regelden. Zo sporadisch lijkt het allemaal niet te zijn geweest, en in dat perspectief kan ik meer begrip opbrengen voor de eis van de officier van justitie in de zaak onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2022:3604 dan de militaire kamer had.

5. Straftoemeting

De militaire kamer verklaart aanwezig hebben en verstrekken van drugs dus wel bewezen, maar acht niet aannemelijk dat gedeald werd. Dealen is dus geen strafverzwarende omstandigheid, maar andere strafverzwarende omstandigheden waren er wel.

Eerst en vooral geldt ten aanzien van drugsgebruik in de krijgsmacht een zero tolerance-beleid. In alle zaken overweegt de militaire kamer dan ook – in bewoordingen die 'boos opzet' suggereren 37 – dat de verdachte op de hoogte was van dit beleid, maar zich er niets van aangetrokken heeft. Daardoor hebben de verdachten het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht. In een enkel geval overweegt de militaire kamer bovendien dat het strikte beleid in groot contrast staat met de luchtigheid waarmee de verdachte over harddrugs praat, wat hij de verdachte extra aanrekent. 38 Opmerkelijk is dat overwegingen met betrekking tot de (maatschappelijke) schadelijkheid van drugs in het algemeen slechts zijn opgenomen waar naast aanwezig hebben daarvan verstrekken bewezen werd verklaard. 39 Daarmee heeft de militaire kamer kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de volksgezondheid in het bijzonder geschaad wordt door degenen die anderen schadelijke middelen verschaffen; dat gebruikers hun eigen gezondheid schaden, zal voor zich spreken.

De militaire kamer bespreekt het zero tolerance-beleid in samenhang met de functies van de verdachten. Zo overweegt hij dat de verdachte (korporaal en waarnemend groepscommandant) vanwege zijn positie 'dergelijke praktijken' een halt toe had moeten roepen zodra hij hiermee bekend was geworden in plaats van er zelf aan mee te doen 40 , dan wel dat de verdachte (rechterhand van de compagnies sergeant-majoor; waarnemend groepscommandant; groepscommandant; waarnemend groepscommandant; instructeur) een voorbeeldfunctie had en daarom drugsgebruik onder militairen vanwege zijn rang en functie had moeten tegengaan 41 . Daaruit spreekt dat hoger geplaatsten het strikte beleid ook moeten uitdragen: niet alleen hebben zij uit hoofde van hun functie een voorbeeldfunctie, van hen wordt ook verlangd dat zij optreden tegen drugsgebruik door hun minderen. In elk geval moeten zij niet meedoen aan een groepscultuur waarvan drugsgebruik deel uitmaakt. Minderen wordt een en ander minder zwaar aangerekend. 42

Aan strafverminderende omstandigheden besteedt de militaire kamer minstens zo veel aandacht als aan strafverzwarende, en deels hebben ook die met het zero tolerance-beleid te maken. Voor zover valt na te gaan zijn ten aanzien van de verdachten ook rechtspositionele maatregelen getroffen 43 : zij zijn geschorst en/of ontslagen. 44 Bovendien hebben zij ook hun preventieve detentie ervaren als straf. In drie gevallen waarin de verdachte werd veroordeeld blijkt uit het vonnis niet van rechtspositionele maatregelen. 45 Ik kan slechts gissen naar de reden waarom de militaire kamer daarover niet spreekt: de verdachte in een van de bedoelde gevallen had veelvuldiger contact over drugs en verstrekte deze vaker dan anderen 46 – zodat wellicht voor zich spreekt dat hij ontslagen zou worden, c.q. ontslag geen strafmatigende invloed heeft – de strafverzwarende omstandigheden die in de andere twee gevallen genoemd worden onderscheiden die niet.

Een tweede strafverminderende omstandigheid betreft het tijdsverloop in de zaken: na de 'klapdag' op 14 oktober 2019 duurde het tot 4 juli 2022 – bijna negen maanden later – voordat de militaire kamer uitspraak deed. Hoewel uit de vonnissen niet blijkt wanneer jegens de verdachten een handeling verricht is waaraan zij redelijkerwijs het vertrouwen konden ontlenen strafrechtelijk vervolgd te worden, vermelden die wel dat zij preventief gedetineerd zijn – wat kort na 14 oktober 2019 geweest zal zijn. De redelijke termijn was dus geschonden. 47 De militaire kamer zegt dat echter niet met zo veel woorden: hij overweegt dat er 'veel tijd verstreken' is tussen inverzekeringstelling en terechtzitting, waardoor de redelijke termijn 'in het geding' is. Meer woorden maakt de militaire kamer er niet aan vuil, in aanmerking genomen dat de officier van justitie er in zijn eis al rekening mee had gehouden. Dat is jammer, want wij beschikken niet over het requisitoir, dus weten wij niet hoe de officier van justitie de schending van de redelijke termijn in zijn eis verdisconteerde.

Ten aanzien van verscheidene verdachten worden ten slotte bijzondere persoonlijke omstandigheden gememoreerd waarmee de militaire kamer in strafmatigende zin rekening gehouden heeft. Voor allen geldt dat zij een blanco justitiële documentatie hadden, wat allicht niet verrast: als de verdachten eerder met de justitie in aanraking waren gekomen, zouden zij niet meer in dienst geweest zijn. 48 Maar bij sommigen waren persoonlijke omstandigheden aan de orde die naar het oordeel van de militaire kamer afdoen aan het verwijt dat de verdachte treft: psychische problematiek 49 , toevlucht tot drugsgebruik naar aanleiding van het overlijden van twee goede vrienden die tevens collega's waren 50 en groepsdruk 51 . Een enkeling bleek ook al lering te hebben getrokken uit zijn vervolging, door schuld te betuigen 52 , hulp te zoeken 53 of zijn ervaringen dienstbaar te maken aan zijn werk met jonge delinquenten 54 .

6. Ten slotte

De hier besproken uitspraken zijn typerend voor de wijze waarop met drugsgebruik in de krijgsmacht wordt omgegaan. Net als burgers gebruiken militairen drugs, om dezelfde redenen: de kick die de middelen geven, langer kunnen doorgaan maar ook het dempen van negatieve emoties. Van dat laatste bieden drie vonnissen voorbeelden: een van de verdachten kampte met niet nader gespecificeerde psychische problematiek, twee verdachten hadden hun toevlucht genomen tot drugs naar aanleiding van het overlijden van collega's. De vonnissen betreffende laatstbedoelde verdachten vermelden helaas niet of het overlijden van hun collega's dienstgerelateerd was. Het verwijt dat hun treft ter zake van hun drugsgebruik hangt immers mede af van de zorg die zij ontvangen hebben na het overlijden van hun collega's.

De realiteit van drugsgebruik door militairen ligt ten grondslag aan het beleid ter zake, dat vooralsnog als zero tolerance gekenschetst kan worden. Dit beleid is echter in ontwikkeling, zoals kan worden afgeleid uit berichtgeving op de website van het ministerie van Defensie. 55 Weliswaar waren incidenten met in de West gelegerde militairen daartoe aanleiding, er kunnen wel voorzichtige conclusies uit getrokken worden met betrekking tot het drugsbeleid in de toekomst. Dat zal berusten op drie pijlers: voorlichting, preventie en sanctionering. Hoe een en ander praktisch gestalte moet krijgen, is echter nog niet te overzien. Naar verwachting zal vooral de vormgeving van preventie voeten in de aarde hebben, want de vraag rijst welk doel met steekproefsgewijs testen gediend wordt: het waarborgen van de operationele gereedheid, c.q. de voorbeeldfunctie van de krijgsmacht dan wel het ontmoedigen van de individuele militair. 56 En die vraag is des te klemmender omdat bij preventief testen de privacy van de desbetreffende militairen in het geding is. 57 Daarom wordt overleg met de vakbonden van militairen aangekondigd. Niet bekend is of de huidige minister van Defensie er net zo over denkt als haar ambtsvoorganger; het aangekondigde overleg heeft nog niet tot besluitvorming geleid. Een kwestie die in dit verband zeker aandacht verdient betreft de rechtspositionele consequenties van drugsgebruik, in het bijzonder of onvoorwaardelijk ontslag wel in alle gevallen de meest passende sanctie is. Thans volgt in alle gevallen onvoorwaardelijk ontslag, waarmee de strafrechter – die in zoverre achter de feiten aanloopt – dan in strafmatigende zin rekening houdt. Er valt immers minder te vergelden en een eventuele voorwaardelijke veroordeling kan ook niet meer worden toegesneden op betrokkenes functioneren als militair. Als drugsgebruik gesanctioneerd wordt met voorwaardelijk ontslag, kan straf daarentegen dienstbaar worden gemaakt aan rehabilitatie van de militair, c.q. aan zijn behoud voor de dienst. 58 Daarmee is óók een publiek belang gemoeid.

MMD

Naar boven