Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1140/GA, 14 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1140/GA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. E.G.C. Groenendaal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2014, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC, en de heer [...], chef de clinique bij het PPC, gehoord.
Klagers raadsvrouw is, hoewel zij daartoe behoorlijk was opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De directeur heeft bij brief van 18 juni 2014 nadere inlichtingen verstrekt. Een afschrift hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 29 januari 2014, inhoudende de verlenging van de (eerder aan klager opgelegde) verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en
onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden en met ingang van 13 februari 2014.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is van mening dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft. Hij ondervindt erg veel last van de
bijwerkingen van de medicatie. Hij is 40 kilo aangekomen sinds hij de medicatie gebruikt, terwijl hij niet meer is gaan eten. Hij houdt veel vocht vast. Klager maakt zich zorgen over zijn hart vanwege de gewichtstoename. Hij wil niet sporten want hij
denkt dat dit niet goed is voor zijn hart. Hij heeft last van hartkloppingen en steken. Uit onderzoek is gebleken is dat het sneller tikt dan normaal. Het volgen van een dieet is niet met hem besproken. Er is alleen tegen hem gezegd dat hij naar de
sportzaal kan gaan. Hij is van mening dat geen sprake is van een gevaar dat de toediening van dwangmedicatie zou kunnen rechtvaardigen. Niet van een acuut gevaar en ook niet van gevaar dat zich binnen een redelijke termijn zou kunnen manifesteren. Hij
betwist dat bij hem sprake is van een psychiatrische stoornis. Klager heeft lange tijd goed gefunctioneerd zonder de medicatie. Hij heeft deze niet nodig. Hij ziet geen voordelen, alleen maar nadelen. De dosis is niet afgebouwd. De beslissing tot
toediening van dwangmedicatie is inmiddels weer verlengd. Klager gaat hier weer tegen in beroep.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij de eerste beslissing tot toediening van dwangmedicatie is de directeur door zowel de psychiater als door een
onafhankelijke psychiater geadviseerd. Een uittreksel van het behandelplan alsmede het oordeel van de onafhankelijke psychiater bevinden zich niet tussen de stukken. De directeur zal dit nasturen. Het klopt dat gewichtstoename een bijwerking van de
medicatie is. Het verzadigingsgevoel wordt onderdrukt, waardoor men continu teveel eet. Dit geldt voor circa tien procent van de mensen en kan met behulp van een dieet worden verholpen. Dit is ook aan klagers behandelaar gevraagd. Bij klager is primair
sprake van een verstandelijke beperking. Daarbij komt dat klager last heeft van stress. Hij krijgt psychotische episodes als de spanning hem teveel wordt. Hiervoor krijgt hij anti-psychotica toegediend. Klagers problemen zijn in principe blijvend. De
aanjager van de psychische ontregeling kan niet worden behandeld. Er is wel geprobeerd spanningen weg te nemen, maar het is nu eenmaal niet mogelijk om de spanningen rondom het gedetineerd zijn weg te nemen. Klager verblijft op een kleine afdeling met
negen of tien patiënten. Het is niet mogelijk het nog overzichtelijker voor hem te maken. In een eerder stadium, toen klager geen medicatie kreeg toegediend, kwam het psychiatrisch beeld bij klager heel snel weer naar voren. Hij kwam dreigend over en
hij verwaarloosde zichzelf. Na de eerste beslissing tot toediening van de dwangmedicatie, is de dwangmedicatie steeds verlengd. Er wordt wel naar afbouw gekeken. Het is standaard om het eerste half jaar één keer per twee weken de medicatie toe te
dienen
en daarna te kijken of de depotinterval kan worden verlengd. Dit komt voort uit “best practice”. De ervaring leert dat de populatie in het PPC over het algemeen een wat hogere dosering ontvangt dan in een reguliere GGZ-instelling. Ten einde de
gewichtstoename te beperken, is klager uitgenodigd om extra te komen sporten. Hij heeft dit aanbod afgeslagen. Klager geeft aan hartklachten te hebben, maar dit heeft de directeur niet kunnen objectiveren. Bij anti-psychotica kunnen
hartritmestoornissen
optreden, maar bij klager was op de ECG-scan niets bijzonders te zien.

3. De beoordeling
Artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw luidt als volgt:
Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling plaatsvinden voor zover aannemelijk is dat zonder die
geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

Op grond van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw dient ten behoeve van een beslissing als bedoeld in het eerste lid te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het
oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijk dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestesvermogens en dat een geval als bedoeld in
artikel 46d, onder a, zich voordoet.

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is het volgende bepaald:
Indien na afloop van de termijn als bedoeld in het eerste lid, voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de directeur. Het bepaalde in
de
voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 46d, onder a, opnieuw behandeling nodig is. De gedetineerde of de persoon als bedoeld in artikel 46b, vierde lid, ontvangt onverwijld
een afschrift van deze beslissing. De directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, tweede volzin, van toepassing.

Bij dit artikellid wordt het volgende opgemerkt. Naar de opvatting van de beroepscommissie berust de in artikel 46e, vijfde lid, tweede volzin, van de Pbw vermelde termijn op een kennelijke misslag. Zij gaat ervan uit dat de wetgever heeft bedoeld “de
termijn als bedoeld in artikel 46e, eerste lid” en niet – zoals er nu staat – “de termijn als bedoeld in artikel 46d, onder a”.

Op 13 november 2013 heeft de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel beslist bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen. Tegen deze beslissing heeft klager geen beroep ingesteld bij de
beroepscommissie. Deze a-dwangbehandeling is op 13 februari 2014 geëindigd.

Bij beslissing van 29 januari 2014 heeft de directeur van het PPC beslist om, de op 13 februari 2014 eindigende a-dwangbehandeling met ingang van 13 februari 2014 voort te zetten voor de duur van drie maanden. De beklagcommissie heeft het door klager
tegen deze beslissing ingestelde beklag ongegrond verklaard. Op het hiertegen ingestelde beroep zal in deze uitspraak worden beslist.

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

In beklag heeft de directeur een verklaring van de behandelend psychiater van 23 februari 2014, “Aanvraag verlening a-dwangbehandeling” overgelegd. Naar aanleiding van de zitting van de beroepscommissie op 13 juni 2014 is namens de directeur
desgevraagd
alsnog een uittreksel van het behandelplan, alsmede een verklaring van een onafhankelijke psychiater als bedoeld in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw, overgelegd.

Bij uitspraak van 13 mei 2014, nr. 13/3550/GA (eindbeslissing) heeft de beroepscommissie overwogen dat de beroepscommissie van de directeur verwacht dat hij/zij (de directeur) bij volgende beroepszaken betreffende a-dwangbehandeling uit eigen beweging
(een uittreksel van) het behandelplan van de betreffende gedetineerde, met daarin de informatie als genoemd in die uitspraak – ergo: de symptomen, de (werk)diagnose en de interventie(s) – alsmede in de uitspraak met nr. 13/3550/GA (tussenbeslissing),
aan het dossier toevoegt. De beroepscommissie wenst aan het voorgaande toe te voegen dat dit eveneens geldt bij beroepszaken betreffende een beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling, indien tegen de (eerste) beslissing tot toepassing van
de
a- dwangbehandeling geen beroep was ingesteld en de beroepscommissie derhalve nog niet over een (uittreksel van het) behandelplan beschikt. Dit geldt eveneens voor de in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw genoemde verklaring van een onafhankelijke
psychiater.

De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 2 april 2014, nr. 13/3550/GA (tussenbeslissing) overwogen dat in het (uittreksel van het) behandelplan in ieder geval moet staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen; tevens moet in het behandelplan staan dat is voorzien in de mogelijkheid om in het kader van de
a-dwangbehandeling dwangmedicatie toe te dienen;
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

De beroepscommissie stelt vast dat het namens de directeur overgelegde (uittreksel van het) behandelplan niet voldoet aan hetgeen hiervoor onder a., c., d., e. en f. is vermeld. Voorts is niet gebleken dat, zoals op grond van artikel 22b, eerste lid,
van de Pm is vereist, na aanvang van de geneeskundige handeling in het behandelplan een door of onder verantwoordelijkheid van een arts opgesteld plan is opgenomen gericht op een zodanige verbetering van de toestand van de gedetineerde dat de
toepassing
van de gedwongen geneeskundige handeling kan worden beëindigd.

Nu het behandelplan niet voldoet aan de in de wet gestelde vereisten, zal de beroepscommissie het beroep reeds hierom gegrond verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de beroepscommissie niet toe, nu de beroepscommissie niet beschikt over alle
voor de beoordeling relevante informatie. Zij zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven