Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0103/GA, 24 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/103/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. K.S. Kort, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.S. Kort, en [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en psychiater
bij
het PPC Scheveningen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 30 november 2016 tot verlenging van een verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling), voor de duur van
drie maanden (SC 2016/349).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het advies aan de directeur / samenvatting behandelplan kan niet als behandelplan worden aangemerkt. Ook is geen verklaring van een onafhankelijk psychiater overgelegd. Niet duidelijk is waarop is gebaseerd dat sprake zou zijn van een al jaren bestaand
psychotisch toestandsbeeld. Klager betwist dat sprake is van een stoornis. Hij gebruikte in de periode voorafgaand aan de huidige detentie geen medicatie. Hij ervaart fysieke pijn als gevolg van de dwangmedicatie.
Klager is van mening dat het gestelde gevaar onvoldoende is geconcretiseerd. Verwezen wordt naar eerdere agressie-incidenten, maar die kunnen niet dienen ter onderbouwing van het gestelde actuele gevaar. Het laatste incident dateert van 2015. Niet
gebleken is dat recent incidenten hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat klager als gevolg van de toediening van dwangmedicatie makkelijker is in het contact, is onvoldoende voor toediening van dwangmedicatie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de schorsingsvoorzitter van de Raad (RSJ 6 december 2016, 16/3960/SGA) waarin is overwogen dat het door de behandelend psychiater ondertekend advies ten behoeve van de directeur kan worden aangemerkt als
het uittreksel uit het behandelplan.
Klager wil niet in gesprek met de behandelaren. Hij is een gesloten boek en heeft ook geen contact met medegedetineerden. Klager stelt zelf niet ziek te zijn en nooit agressief te zijn geweest. Hierdoor is er geen enkel inzicht in wat er in klager
omgaat en kan klager niet goed worden ingeschat. Dit maakt dat nog steeds sprake is van gevaar. Als gevolg van de toediening van medicatie is gezien dat klager er wat meer ontspannen bijloopt. Voorheen durfden de leden van het behandelteam niet met
klager over de gang te lopen. Hij maakte een gespannen indruk en staarde veel. Klager neemt zijn medicatie momenteel oraal in, maar hij doet dit alleen onder dreiging van de toepassing van dwangmedicatie via een injectie. De directeur ziet geen
mogelijkheid klager vrijwillig medicatie te laten innemen. Aanvankelijk was sprake van een tijdelijke opleving in het contact met klager. Dit is echter van korte duur geweest. De laatste acht weken heeft klager zich namelijk weer helemaal
teruggetrokken
en geïsoleerd. Ook op onbewaakte momenten doet klager dit.
De directeur geeft toe dat het effect van de medicatie op klager minimaal is en dit effect inmiddels ook weer is verminderd. Op dit moment wordt onvoldoende effect gezien van de medicatie. Omdat klager niet toestond dat zijn bloed werd geprikt konden
de
spiegels niet gecontroleerd worden. De volgende optie is verandering van medicatie.

3. De beoordeling
In een schriftelijke beslissing van 30 november 2016 heeft de directeur op grond van artikel 46e, eerste lid in verbinding met het vijfde lid, van de Pbw besloten tot verlenging van de a-dwangbehandeling met ingang van 2 december 2016 tot 2 maart 2017.
In de van toepassing zijnde bepalingen in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn formele zorgvuldigheidseisen gegeven waaraan in de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de (verlenging van de) a-dwangbehandeling moet zijn voldaan.

De beroepscommissie heeft in RSJ 14 juli 2014,14/1140/GA ten aanzien van de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling overwogen dat indien tegen de (eerste) beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling geen beroep is ingesteld en de
beroepscommissie derhalve nog niet over een (uittreksel van het) behandelplan beschikt, zij verwacht dat dit uittreksel alsnog wordt overgelegd en dat dit eveneens geldt voor de in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw genoemde verklaring van een
onafhankelijke psychiater. De wet stelt voornoemde vereisten bij een beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling echter niet. De beroepscommissie stelt vast dat tegen de (eerste) beslissing tot a-dwangbehandeling geen beroep is ingesteld en
thans in beroep niet de verklaring van een onafhankelijke psychiater is overgelegd. Door de directeur is wel een ‘Advies aan directeur / samenvatting behandelplan’ overgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken de voor
een
beoordeling benodigde informatie kan worden verkregen.

Uit de bestreden beslissing volgt dat dwangbehandeling van klager met antipsychotica nog altijd noodzakelijk wordt geacht, omdat hij zonder deze behandeling een gevaar vormt voor derden. Klager heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en had aangegeven
dat hij, indien de kaders van de dwangbehandeling zouden wegvallen, niet op vrijwillige basis de behandeling wilde voortzetten. Klagers psychose is sinds de start van de dwangbehandeling gedeeltelijk in remissie, maar nog onvoldoende behandeld. In het
contact met klager was een duidelijke verbetering te zien sinds de opbouw van de medicatie. Ook was sprake van een toename van deelname aan activiteiten. De beroepscommissie kan zich erin vinden dat voortzetting van de behandeling conform de
a-dwangbehandeling wordt gezien als noodzakelijk aangezien klager niet in contact stond met het behandelteam waardoor een inschatting van het gevaar nog steeds gekoppeld was aan observaties van zijn gedrag en vorderingen van de medicamenteuze inzet. De
afweer van contact maakt dat inschatting niet toetsbaar was en derhalve veranderingen in het behandelbeleid niet gefundeerd konden worden genomen. Het reeds eerder geconstateerde gevaar bij de eerste periode van de ingezette dwangbehandeling blijft
hierdoor nog steeds van kracht. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. M.M. Boone en drs. W.A.Th. Bos leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven