Onderwerp: Bezoek-historie

Export van uitkeringen (SB1058)
Geldigheid:07-09-2016 t/m 25-09-2018Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Op grond van de artikelen 8a en 9a AOW, de artikelen 32a en 32b Anw en artikel 7b AKW vindt export van uitkeringen naar het buitenland niet of beperkt plaats, indien in het land waarnaar export zou plaatsvinden onvoldoende controle op de rechtmatige betaling van de uitkering kan worden uitgeoefend.

Op grond van artikel 7, tweede lid OBR bestaat ook geen recht op overbruggingsuitkering indien de rechthebbende niet in Nederland woont. In dit artikel is het tweede tot en met vijfde lid van artikel 8a van de AOW van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarom geldt het beleid over de export van uitkeringen in het kader van de AOW eveneens voor de OBR.

Hoofdregel is dat geen (Anw en OBR) of slechts een gedeeltelijk (AOW) recht op uitkering bestaat indien de betrokkene niet in Nederland woont. Voor de AKW geldt als hoofdregel dat geen recht op kinderbijslag bestaat indien het kind niet in Nederland woont. Deze regels gelden niet voor:

  • Personen die wonen in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering kan bestaan. Een dergelijk recht kan bestaan ongeacht de vraag of het verdrag dan wel besluit handhavingsbepalingen bevat. Er gelden aanvullende voorwaarden voor de woonplaats van het kind. Zie voor deze voorwaarden het beleid onder het kopje 'Gevolgen voor AKW'.
  • Bepaalde categorieën personen en personen die wonen in Aruba, in Curaçao, in Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba op grond van het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen.
  • Personen op wie het overgangsrecht als bedoeld in de artikelen 62a AOW en 68a Anw van toepassing is.

Het begrip wonen in de hiervoor genoemde bepalingen uit de AOW, Anw en AKW wijkt niet af van het begrip wonen bij de beoordeling van ingezetenschap. De beleidsregels in SB1022 over ingezetene / wonen zijn dus van overeenkomstige toepassing.

GEVOLGEN VOOR AOW, ANW EN OBR:

Voor de AOW, Anw en OBR geldt het volgende. Indien een betrokkene woont in een land waarnaar export van een uitkering mogelijk is op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, bestaat recht op uitkering ook indien de betrokkene zelf aan het verdrag of het besluit als zodanig geen rechten kan ontlenen (bijvoorbeeld omdat hij niet onder de personele werkingssfeer van het verdrag of besluit valt). Het is echter wel noodzakelijk dat de uitkering onder de materiële werkingssfeer van het verdrag of besluit valt. Dit leidt de SVB af uit de tekst en de parlementaire geschiedenis van de artikelen 8a en 9a AOW en 32a en 32b Anw.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt de landen bekend waarin recht op een uitkering op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie kan bestaan. De SVB gaat ervan uit dat deze bekendmaking slechts declaratoire werking heeft, zodat een persoon die woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie wel recht op uitkering kan bestaan, recht heeft op deze uitkering ook indien het land niet voorkomt op de lijst van landen die door de minister is bekendgemaakt.

De artikelen 62a, eerste lid AOW en 68a, eerste lid Anw bevatten overgangsrecht voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd of de voorlopige toepassing van een verdrag of een daarmee gelijk te stellen situatie eindigt. Op grond van artikel 62a, eerste lid AOW zijn de artikelen 8a, eerste lid en 9a, eerste lid AOW niet van toepassing op de pensioengerechtigde, op wie die artikelen als gevolg van de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie van toepassing zouden worden. Dit geldt zolang de pensioengerechtigde blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij woonde op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging en hij blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen. Artikel 68a, eerste lid Anw bevat eenzelfde overgangsregeling voor het recht op Anw-uitkering.

De SVB legt de zinsnede "blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht" in de artikelen 62a, eerste lid AOW en 68a, eerste lid Anw zo uit, dat moet zijn voldaan aan de materiële voorwaarden voor het recht als bedoeld in Hoofdstuk III, paragraaf 1, AOW respectievelijk Hoofdstuk 3, afdeling 1, Anw. Niet is vereist dat het recht op uitkering op aanvraag is vastgesteld en aldus geldend is gemaakt. De SVB baseert deze uitleg mede op het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011 waarin een soortgelijk overgangsrecht aan de orde was.

GEVOLGEN VOOR AKW:

Voor de AKW geldt het volgende. Door de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie, is artikel 7b AKW met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Uit deze bepaling volgt dat geen recht op kinderbijslag bestaat als een kind niet in Nederland woont, tenzij het woont in een andere EU-lidstaat dan Nederland, de EER of Zwitserland en de verzekerde ouder valt onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004. De exportbepaling van een aantal verdragen staat echter in de weg aan de toepassing van artikel 7b AKW. Het gaat om de verdragen met Australië, Bosnië-Herzegovina, Canada, Indonesië, Israël, Kaap-Verdië, Kosovo, Marokko, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Quebec, Servië, Suriname, Tunesië, Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Op grond van deze verdragen bestaat recht op kinderbijslag indien de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Dit betekent dat het niet mogelijk is om met toepassing van artikel 7b, eerste lid AKW het recht op kinderbijslag te weigeren voor kinderen die in deze landen wonen.

In artikel 41b AKW is geregeld dat artikel 7b AKW gedurende de twee kwartalen volgend op de buitenwerkingtreding van een verdrag, de inwerkingtreding van een wijziging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag of een daarmee gelijk te stellen situatie buiten toepassing blijft in geval niet langer recht op kinderbijslag bestaat uitsluitend als gevolg van de beëindiging van de voorlopige toepassing of een daarmee gelijk te stellen situatie. Dit geldt indien het kind op de peildatum van de hiervoor bedoelde twee kwartalen in hetzelfde land woont als het land waarin het woonde op de eerste dag van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag. De SVB beschouwt het recht op kinderbijslag op grond van de uitspraak van de CRvB van 12 december 2014, (ECLI:NL:CRVB:4181) als een duuruitkering. Dit heeft tot gevolg dat de SVB artikel 41b AKW niet toepast als een verdrag een overgangsbepaling bevat op grond waarvan de SVB een recht op uitkering dat is verkregen op grond van het verdrag niet mag beëindigen in geval van opzegging van dat verdrag. In dit kader is tevens van belang dat rechten die worden ontnomen als gevolg van een wijziging van een verdrag eveneens onder de bescherming vallen van de hiervoor bedoelde overgangsbepaling van het desbetreffende verdrag. Dit volgt uit de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2011.

De SVB interpreteert artikel 41b AKW zo, dat deze bepaling niet van toepassing is indien een kind wordt geboren na de peildatum van het kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal waarin het verdrag buiten werking treedt, de wijziging van het verdrag ingaat, de voorlopige toepassing van het verdrag eindigt of een daarmee gelijkgestelde situatie.

Op grond van artikel 7b AKW zoals dat luidde tot 1 januari 2015 was het voor het recht op kinderbijslag voldoende dat het kind woonde in een land waarin op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op kinderbijslag kan bestaan. De eis dat de verzekerde ouder moet vallen onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 gold niet. De situatie dat niet langer recht bestaat op kinderbijslag doordat de verzekerde ouder niet valt onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004, valt niet onder de overgangsregeling van artikel 41b AKW. Het recht op kinderbijslag eindigt in dat geval niet als gevolg van een wijziging of beëindiging van een verdrag, maar als gevolg van een wijziging van de nationale wetgeving. De SVB past in deze situatie de overgangstermijn van twee kwartalen zoals voorzien in artikel 41b AKW naar analogie toe. Op deze wijze beoogt de SVB een eigendomsontneming te realiseren die voldoet aan de eisen van artikel 1van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Grondslag

artikel 8a, artikel 9a, artikel 62a AOW, artikel 32a, artikel 32b, artikel 68a Anw,

artikel 7b, artikel 41b AKW, artikel 7, tweede lid OBR

Besluit beleidsregels SVB 2016

Naar boven