Beleidsregel
De SVB is op grond van artikel 24 AOW, artikel 53 Anw, artikel 24
AKW en artikel 15 Uitvoeringsbesluit Remigratiewet verplicht onverschuldigd betaalde
uitkering terug te vorderen. Deze verplichting betreft kinderbijslag en AOW-pensioenen die
vanaf 1 augustus 1996 onverschuldigd zijn betaald, Anw-uitkeringen die vanaf 1 juli 1996
onverschuldigd zijn betaald en remigratievoorzieningen die vanaf 1 april 2000 onverschuldigd
zijn betaald. De verplichting geldt, behalve voor voorzieningen in het kader van de
Remigratiewet, ook als de uitkeringen betrekking hebben op tijdvakken gelegen vóór deze
data. Ten aanzien van uitkeringen die voor 1 augustus, respectievelijk 1 juli 1996, of 1
april 2000 onverschuldigd zijn betaald, is de SVB niet verplicht tot terugvordering. Zij is
hiertoe binnen zekere grenzen wel bevoegd.Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn,
is de SVB bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering (artikel 24, lid 4
AOW, artikel 53, lid 4 Anw, artikel 24, lid 3 AKW en artikel 15, lid 3 Uitvoeringsbesluit
Remigratiewet). Het gebruik van deze bevoegdheid komt slechts aan de orde in zoverre de SVB
niet reeds in verband met deze zelfde dringende redenen geheel of gedeeltelijk heeft
afgezien van intrekking van de uitkering dan wel voorziening of herziening daarvan ten
nadele van de belanghebbende (zie voor het gebruik van deze laatste bevoegdheid Deel I,
Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden,
SB1078. Voor zover de SVB de uitkering dan wel voorziening niet heeft herzien of
ingetrokken, kan immers het bedrag dat in overeenstemming met de toekenningsbeschikking ten
onrechte werd betaald reeds om die reden niet worden teruggevorderd.
Een
situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van
intrekking of herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of
gedeeltelijk af te zien van terugvordering, zal zich slechts in een zeer incidenteel geval
voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van
de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering. In het algemeen hanteert de
SVB dan echter de door de jurisprudentie ondersteunde lijn dat met dergelijke omstandigheden
pas rekening wordt gehouden bij het besluit inzake de wijze van terugbetaling.
Specifiek voor de Remigratiewet geldt dat artikel 15, vierde lid van het
Uitvoeringsbesluit Remigratiewet de SVB verplicht geheel of gedeeltelijk af te zien van
terugvordering indien de rechthebbende aan al zijn verplichtingen heeft voldaan, en hij in
redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de voorzieningen ten onrechte of tot een te
hoog bedrag zijn verleend. De SVB oordeelt dat de rechthebbende dit redelijkerwijs heeft
kunnen begrijpen als het hem, bij normale oplettendheid en gegeven zijn omstandigheden,
redelijkerwijs duidelijk kan zijn geweest dat hij iets ontving waarop geen recht bestond.
Dit zal in beginsel het geval zijn als dit duidelijk had kunnen zijn op basis van het
voorlichtingsmateriaal van de SVB. Hoofdlijnen van de wet worden voorts bekend
verondersteld. Bedragen die beduidend afwijken van hetgeen een gerechtigde in zijn
omstandigheden zou moeten ontvangen leveren een vermoeden op dat betrokkene bij een normale
oplettendheid de teveelbetaling redelijkerwijs had kunnen onderkennen. Betrokkene zal
verontschuldigende omstandigheden moeten aanvoeren om dit vermoeden weg te nemen.
Naast de hierboven omschreven verplichting tot terugvordering van onverschuldigd
betaalde bedragen is de SVB op grond van artikel 12, vierde en vijfde lid Uitvoeringsbesluit
Remigratiewet verplicht (een met name genoemd deel van de) toegekende basisvoorzieningen
terug te vorderen indien de remigrant, zijn partner of een kind gebruik maakt van de
terugkeerregeling als bedoeld in artikel 8 Remigratiewet, of anderszins zijn hoofdverblijf
in Nederland vestigt, voor zover deze voorzieningen ten behoeve van de teruggekeerde persoon
zijn toegekend. De SVB is in dergelijke situaties niet bevoegd, op grond van dringende
redenen van terugvordering af te zien. De SVB beschouwt als basisvoorzieningen welke ten
behoeve van de teruggekeerde personen zijn toegekend, de som van de kosten van het vervoer
van henzelf en hun bagage, opgeteld bij het verschil tussen de toegekende
overbruggingsuitkering en de overbruggingsuitkering waarop de remigrant aanspraak zou hebben
gehad als alleen de niet teruggekeerde personen zouden zijn geremigreerd.
Artikel 24 AOW, artikel 53 Anw, artikel 24 AKW en artikel 15 Uitvoeringsbesluit
Remigratiewet zijn niet in alle gevallen van toepassing. Terugvordering op grond van deze
artikelen vindt plaats als een bedrag dat tijdens het leven van de uitkeringsgerechtigde
onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd:
- van de
uitkeringsgerechtigde zelf, dan wel van een andere in deze artikelen genoemde persoon of
instelling;
- na het overlijden van de uitkeringsgerechtigde: van de
erfgenamen van de uitkeringsgerechtigde of van diens partner.
In deze gevallen wordt met betrekking tot de terugvordering een besluit in de zin
van artikel 1:3 Awb afgegeven. Dit besluit levert op grond van artikel 24a AOW, artikel 54
Anw en artikel 24a AKW een executoriale titel op (zie Deel I, De wijze van terugbetaling,
SB1117’. De bijzondere invorderingsbepalingen als bedoeld in artikel 24a, tweede lid AOW,
artikel 54, tweede lid Anw, artikel 24a, tweede lid AKW en artikel 16 Uitvoeringsbesluit
Remigratiewet zijn in deze situaties van toepassing.
Wordt een uitkering
op een onjuiste rekening gestort of wordt deze ten onrechte doorbetaald na het overlijden
van de uitkeringsgerechtigde, dan zijn artikel 24 AOW, artikel 53 Anw, artikel 24 AKW en
artikel 15 Uitvoeringsbesluit Remigratiewet niet van toepassing. In de jurisprudentie,
bijvoorbeeld in de uitspraak van de CRvB van 13 september 1989, is evenwel bepaald dat de
SVB dan bevoegd is tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag met toepassing
van artikel 6:203 BW. Bij terugvordering op grond van artikel 6:203 BW wordt geen besluit in
de zin van artikel 1:3 Awb afgegeven. De bijzondere invorderingsbepalingen zijn dan niet van
toepassing. Een betaling die na het overlijden is doorgeschoten wordt slechts teruggevorderd
met toepassing van artikel 6:203 BW voor zover het bedrag van de doorgeschoten betaling niet
op de overlijdensuitkering in mindering kan worden gebracht (artikel 18, lid 1 AOW, artikel
51, lid 5 Anw en de artikelen 15, lid 4 en 16, lid 3 Besluit voorzieningen Remigratiewet).
De hiervoor beschreven civiele terugvordering vindt geen toepassing bij doorgeschoten
betalingen ingevolge de AKW voor zover er sprake is van een overlevende ouder of verzorger
ongeacht de vraag of deze voor de AKW verzekerd is. Dit blijkt uit de uitspraak van de CRvB
van 24 februari 2006 waarin is bepaald dat artikel 24 AKW voorziet in de mogelijkheid om ten
onrechte betaalde kinderbijslag van de overlevende partner of verzorger terug te
vorderen.