Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2422/TR, 19 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2422/TR

betreft: [klager] datum: 19 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft bepaald dat klager niet na tenuitvoerlegging van een derde van de hem opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, maar vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van zijn tbs op 6
augustus 2007.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 29 augustus 2005 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 6 augustus 2007.
Bij aan klager gerichte brief van 16 januari 2006 heeft de Minister meegedeeld dat klager op grond van artikel 42 Penitentiaire maatregel (Pm) in beginsel in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs nadat een derde van de hem
opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd, maar dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm is besloten dat klager vanaf de datum van aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een
tbs-inrichting.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, unit 4 gevangenis BIBA, te Den Haag.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De ingangsdatum van klagers tbs is bepaald op 6 augustus 2007. Klager is vanaf 6 april 2006 Fokkens-wachtende maar heeft terzake nimmer een voor beroep vatbare beslissing gekregen. Hij heeft beroep aangetekend tegen de brief van het Ministerie van
Justitie van 12 september 2006, waarin is vermeld dat hij geplaatst is op de centrale wachtlijst. Door deze brief van 12 september 2006 is het klager pas duidelijk geworden dat hij kennelijk niet in aanmerking komt voor de Fokkens-regeling. Verwezen
wordt naar onder meer 06/861/TR. Nu de Minister in de brief van 16 januari 2006 niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van het beroep en het voor klager ook niet kenbaar is geweest dat hij zich tegen deze beslissing van de Minister kon
verzetten, heeft klager tijdig beroep ingesteld. Dit heeft klager pas gedaan nadat hem de juridische betekenis van de brief van 12 september 2006 door zijn raadsman is uitgelegd. Dat de Minister van Justitie van mening is dat hij in alle redelijkheid
heeft kunnen beslissen dat de Fokkens-regeling terzijde wordt geschoven, getuigt van miskenning van bestendige rechtspraak van de beroepscommissie.
De Fokkens-regeling geeft weliswaar geen onaantastbaar recht op plaatsing maar bewerkstelligt wel dat de selectieprocedure voor de plaatsing in een tbs-inrichting eerder een aanvang neemt dan het geval zou zijn geweest na het verstrijken van de
v.i.-datum. Als in de praktijk de opnamecapaciteit van de tbs-inrichtingen al tientallen jaren onvoldoende is en de tbs-gstelde de facto nimmer vóór de v.i.-datum wordt geplaatst in een tbs-inrichting (behoudens detentieongeschiktheid en/of een
materiële gegrondverklaring door de beroepscommissie) dan wordt de Fokkens-regeling daarmee een dode letter.
Het Ministerie van Justitie kan zich in deze context niet beroepen op een capaciteitsgebrek en/of overmacht daar er reeds tientallen jaren de gelegenheid was om het capaciteitsgebrek op te lossen.
Gelet op het feit dat klager al bijna twaalf maanden Fokkens-wachtende is, het de bedoeling van de wetgever is geweest om de tbs-gestelden na een derde van de straftijd te plaatsen in een tbs-inrichting en de psychische conditie van klager de afgelopen
periode is verslechterd, wordt verzocht om het beroep gegrond te verklaren, een tegemoetkoming toe te kennen en te bepalen dat klager met voorrang in een tbs-inrichting wordt geplaatst.

Door klager is toegevoegd dat in de uitspraak van de rechtbank is bepaald dat klager na een derde van zijn straf in een tbs-inrichting zou worden geplaatst. Op 19 augustus 2006 heeft klager getracht bij diverse instanties inlichtingen in te winnen over
zijn plaatsing in een tbs-inrichting. Op 19 september 2006 kreeg hij antwoord van ITZ. Dit antwoord was voor klager niet bevredigend aangezien een derde van zijn straf er al ruim zes maanden opzat. Klager weet zeker dat er in De Rooyse Wissel te Venray
verschillende plaatsen op korte termijn beschikbaar zijn. Hij is er ontzettend ziek van juist omdat de rechtbank deze een derde termijn voor plaatsing in een tbs-inrichting in verband met klagers goede motivatie zeer belangrijk vond. Klager is nu nog
gemotiveerd. Hij had al geruime tijd aan zijn behandeling kunnen werken. Klaarblijkelijk vindt men het niet belangrijk of iemand gemotiveerd is om aan zijn nieuwe leven te beginnen, anders zou men mensen niet zo lang aan een lijntje houden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De brief van 12 september 2006 kan niet worden beschouwd als een voor beroep vatbare beslissing. Het betreft een informatieve brief in reactie op een aantal schriftelijke vragen van klager van 19 augustus 2006. Voor zover het beroep is gericht tegen de
beslissing van 16 januari 2007 is het niet tijdig ingediend. Voor de termijnoverschrijding is geen (geldige) reden aangevoerd. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Indien anders wordt beslist, zal het beroep ongegrond zijn.
De Fokkens-regeling impliceert geen directe plaatsing na het verstrijken van een derde van de gevangenisstraf. Verlenging van de termijn op grond van capaciteitsgebrek wordt geaccepteerd door de beroepscommissie. Het bepalen van de wachtlijstdatum op
een later tijdstip wordt echter afgekeurd. Desalniettemin is in alle redelijkheid beslist om de wachtlijstdatum op 6 augustus 2007 te bepalen. De ratio achter artikel 42 Pm is dat de kans op een succesvolle behandeling van personen die (gedeeltelijk)
ontoerekeningsvatbaar zijn verklaard groter is naarmate de behandeling eerder aanvangt. Gelet op de huidige wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-inrichting is het thans helaas praktijk dat een tbs-gestelde pas ruim na de v.i.-datum kan worden
geplaatst.
Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaken Brand en Morsink geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan zes maanden onrechtmatig is. Tegen deze achtergrond is het niet onredelijk om passanten met een onrechtmatig lange
wachttijd voorrang te geven boven Fokkens-wachtenden die nog rechtmatig in een p.i. verblijven en hun wachtlijstdatum te stellen op de ingangsdatum van de tbs. In dit geval de datum van de vervroegde invrijheidstelling. Indien de
capaciteitsproblematiek
tussentijds wordt opgelost zal een en ander worden heroverwogen.

4. De beoordeling
De Minister heeft bij brief van 16 januari 2006 klagers wachtlijstdatum op een latere datum bepaald dan de datum waarop klager in beginsel aanspraak heeft op grond van artikel 42 Pm, dat een nadere uitwerking is van de in artikel 13, tweede lid, van
het
Wetboek van Strafrecht (WvSr) neergelegde “Wet Fokkens”. De in de brief van 16 januari 2006 vermelde beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te merken als een beslissing, waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt
beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen.
Er is geen beroepstermijn vermeld in het schrijven en niet is gebleken dat de brief aan klager is uitgereikt. Wel staat vast dat klager op 19 augustus 2006 geïnformeerd heeft naar de termijn van plaatsing in een tbs-inrichting en dat de Minister bij
schrijven van 12 september 2006 heeft bevestigd dat die plaatsing niet na een derde van de door klager ondergane gevangenisstraf zou plaatsvinden. Ook in dit schrijven is geen beroepstermijn vermeld. Klager heeft op 20 september 2006 beroep ingesteld
tegen hetgeen hem duidelijk is geworden na lezing van het schrijven van de Minister van 12 september 2006, namelijk dat zijn wachtlijstdatum niet is bepaald op de in artikel 42 Penitentiaire maatregel genoemde termijn.
In het licht van het voorvermelde is de beroepscommissie van oordeel dat het beroepschrift zo spoedig mogelijk is ingediend en dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

De Minister heeft besloten vanwege het capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm ten aanzien van klager als Fokkenswachtende - die op dat moment nog geen wachtlijstdatum voor plaatsing in een tbs-inrichting heeft - een wachtlijstdatum te bepalen op
het moment van de v.i.-datum als datum van aanvang van de tbs.

Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 05/2079/TR van 23 juni 2006 heeft overwogen kan het capaciteitstekort niet een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 43 Pm op grond waarvan de bepaling van de wachtlijstdatum voor plaatsing in een
tbs-inrichting door de Minister van een Fokkenswachtende als klager op de v.i.-datum en aansluitende aanvangsdatum van de tbs zou kunnen worden gesteld.

Bij uitspraak 05/2079/TR heeft de beroepscommissie niet slechts haar afkeuring uitgesproken over het op grond van het capaciteitstekort bepalen van de wachtlijstdatum op de v.i.-datum, maar geoordeeld dat een dergelijke beslissing in strijd met de wet
is. De wet schrijft immers voor dat de wachtlijstdatum in beginsel wordt bepaald op de datum nadat een derde van de vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, dat plaatsing dient te geschieden binnen zes maanden na die datum en dat, als plaatsing niet
mogelijk is, de Minister deze termijn telkens met drie maanden kan verlengen.

De bestreden beslissing van 16 januari 2006, die bevestigd is in het schrijven van 12 september 2006, is derhalve in strijd met de wet genomen.

Hieraan kan niet afdoen dat de Minister het nemen van beslissingen als de onderhavige desondanks wel redelijk acht in het licht van de uitspraken van EHRM inzake Brand en Morsink.

Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
De beroepscommissie zal dan ook met toepassing van artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met de artikelen 69, vijfde lid, en 66, derde lid onder a, Bvt de Minister opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze
uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven