Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1450/TR, 16 oktober 2007, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Wachttermijn  v

Uitspraak

nummer: 07/1450/TR

betreft: [klager] datum: 16 oktober 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing, voor zover in beroep van belang
De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister, c.q. de Staatssecretaris heeft niet binnen de in de uitspraak van de beroepscommissie 06/2422/TR van 19 april 2007 bepaalde termijn een nieuwe beslissing genomen met betrekking tot klagers
wachtlijstdatum.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 29 augustus 2005 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 6 augustus 2007.
Bij aan klager gerichte brief van 16 januari 2006 heeft de Minister meegedeeld dat klager op grond van artikel 42 Penitentiaire maatregel (Pm) in beginsel in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs nadat een derde van de hem
opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd, maar dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm is besloten dat klager vanaf de datum van aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een
tbs-inrichting.
Bij uitspraak 06/2422/TR van 19 april 2007 heeft de beroepscommissie laatstgenoemde beslissing vernietigd en de Minister opgedragen om binnen uiterlijk een maand na ontvangst een nieuwe beslissing te nemen.
Bij schrijven van 21 mei 2007 is klager door de Staatssecretaris onder meer meegedeeld dat hij sinds 6 april 2006 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, unit 4 gevangenis BIBA, te Den Haag. Bij beslissing van 5 juni 2007 is klager door de Staatssecretaris geselecteerd voor plaatsing in het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht te
Balkbrug, hierna Veldzicht.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager voelt zich beroerd. Hij had als Fokkenspassant al geruime tijd met zijn behandeling kunnen en willen beginnen. Nog langer wachten zal hem nog meer lichamelijke en emotionele schade toebrengen. Zijn psychische conditie is zodanig verslechterd dat
een langer verblijf in de p.i. niet verantwoord en gerechtvaardigd is. Er zijn termen om hem met voorrang te plaatsen. Bij de processtukken is geen recente medische verklaring terzake van de detentiegeschiktheid van klager aangetroffen. Bij gebrek aan
wetenschap moet worden gezegd dat klager thans als detentieongeschikt moet worden aangemerkt en dat het geïndiceerd is dat hij met voorrang in een tbs-kliniek wordt geplaatst. In de reactie van de Staatssecretaris van 28 juni 2007 op het beroep is
aangegeven dat klager binnen afzienbare termijn geplaatst zal worden. Inmiddels zijn we al weer twee maanden verder en is klager nog steeds niet geplaatst en dient niet gesproken te worden van plaatsing binnen afzienbare termijn, want daarvan is geen
sprake meer. Voor klager zijn de twee maanden extra onnodige wachttijd heel belastend en zelfs beschadigend geweest.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Uit de uitspraak van de beroepscommissie 06/2422/TR blijkt dat het bepalen van de wachtlijstdatum op de datum van vervroegde invrijheidstelling in strijd is met artikel 42 Pm. “De wet schrijft immers voor dat de wachtlijstdatum in beginsel wordt
bepaald
op de datum nadat een derde van de vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, dat plaatsing dient te geschieden binnen zes maanden na die datum en dat als plaatsing niet mogelijk is, de Minister deze termijn telkens met drie maanden kan verlengen.’ aldus de
beroepscommissie. In dit geval was plaatsing niet mogelijk vanwege het grote tekort aan plaatsen in de forensisch psychiatrische centra. De verlengingsbeslissing van 21 mei 2007 is derhalve niet in strijd met de uitspraak van de beroepscommissie.
Daarbij komt dat klager inmiddels bij beslissing van 5 juni 2007 geselecteerd is voor plaatsing in Veldzicht en daar naar verwachting binnen afzienbare termijn zal worden opgenomen. Klager heeft derhalve geen belang meer bij zijn beroep. Verzocht wordt
om het beroep ongegrond te verklaren.

Blijkens de overgelegde medische verklaring van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie te Den Haag van 6 september 2007 zijn er, gelet op de psychische conditie van klager, geen gronden om hem voorrang te geven boven
andere
wachtenden met betrekking tot plaatsing in een tbs-kliniek. Klager wordt geacht in staat te zijn om langer op de BIBA te verblijven.

4. De beoordeling
In de uitspraak van de beroepscommissie 06/2422/TR van 19 april 2007 heeft de beroepscommissie de beslissing van de Minister om klagers wachtlijstdatum op 6 augustus 2007 te bepalen en niet na tenuitvoerlegging van een derde van de aan klager opgelegde
gevangenisstraf vernietigd en aan de Minister opgedragen om binnen een maand na ontvangst van en met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Niet vast is komen staan op welke datum de Minister de uitspraak heeft ontvangen.
De beslissing van de Staatssecretaris van 21 mei 2007 houdt onder meer in dat klager vanaf 6 april 2006 in aanmerking komt voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het bovenstaande niet is
gebleken
dat de Minister, inmiddels de Staatssecretaris, te laat een nieuwe beslissing zou hebben genomen. Derhalve zal de beroepscommissie klagers beroep ongegrond verklaren. Uit de medische verklaring van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie
en Psychologie te Den Haag van 6 september 2007 volgt dat, gelet op klagers psychische conditie, er geen gronden zijn om hem voorrang te geven boven andere wachtenden met betrekking tot plaatsing in een tbs-kliniek. Klager wordt door de forensisch
psychiater in staat geacht om langer op de BIBA te verblijven.Klager is echter inmiddels bij beslissing van 5 juni 2007 geselecteerd voor Veldzicht en namens de Staatssecretaris is aangekondigd dat klager daar binnen afzienbare termijn zal worden
opgenomen. De beroepscommissie gaat nog steeds uit van de juistheid van deze mededeling.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 oktober 2007

secretaris voorzitter

Naar boven