Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2187/GV, 19 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2187/GV

betreft: [klager] datum: 19 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager gedraagt zich goed in de inrichting, hij gebruikt geen drugs en aan hem zijn geen rapporten
aangezegd. Klager heeft telefonisch contact gehad met het Bureau Jeugdzorg; zij vertellen klager iets anders dan het BSD. Het Bureau Jeugdzorg heeft bezwaren als klager alleen zijn kinderen wil bezoeken. Klager heeft echter verlof aangevraagd voor bij
zijn zus in Den Haag. Klager begrijpt niet dat hij in de inrichting onder begeleiding van Bureau Jeugdzorg zijn kinderen wel mag zien, maar buiten de inrichting niet. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat eerst wordt gestart met zes uur begeleid verlof,
dat vervolgens wordt uitgebouwd. Klager begrijpt niet hoe het OM aan de informatie komt dat hij zijn gezin bedreigt. Hij heeft hen al lange tijd niet meer gezien of gesproken. Er is geen enkele aanleiding en bewijs voor de stelling dat klager zijn
gezin
door derden in de gaten laat houden. Klager wil graag voor zijn vrijlating in april 2007 zijn leven weer op orde hebben. Hij wil daarmee aan de slag gaan en alleen vanuit de inrichting gaat dat niet. Klager wil zich graag aan de afspraken houden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De redenen voor de afwijzing van klagers verlofaanvraag zijn dezelfde als die bij de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag een rol hebben gespeeld. De rechtbank te Groningen gaat
in op de risico’s voor verlof. Klager heeft zijn ex-vrouw bedreigd. Regelmatig lopen er personen rond de woning van de ex-vrouw die de boel in de gaten houden. Hiervan gaat een zodanige dreiging uit dat aangifte is gedaan bij de politie. Ook wordt
duidelijk dat verlof grote onrust teweeg zal brengen bij de familie. Het is nog steeds ongewenst dat aan klager verlof wordt toegekend. De kans op problemen is te groot. Uit een met klager gevoerd telefonisch gesprek is gebleken dat klager heftig op
zaken reageert. Hij voelt zich tekort gedaan, bagatelliseert het geheel, zegt dat instanties hem bewust dwars zitten en legt vooral de schuld bij anderen neer. De beslissing hem geen verlof toe te kennen is derhalve juist en het beroep moet ongegrond
worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Esserheem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Groningen heeft aangegeven dat nog steeds de belangen en het welzijn van de kinderen van
klager zwaarder wegen dan de belangen van klager om gedurende een weekeinde met verlof te gaan.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens verkrachting, bedreiging en zware mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken is gebleken dat klager is veroordeeld voor zeden- en geweldsdelicten gepleegd jegens leden van zijn gezin. De kinderen van klager zijn ondertoezicht gesteld van het Bureau Jeugdzorg. Per brief van 9 augustus 2006 heeft het Bureau
Jeugdzorg gelet op de spanning, angst en grote onrust die dit in het gezin teweeg zou brengen, ernstig bezwaar gemaakt tegen een mogelijk verlof van klager. De rechtbank te Groningen heeft op 27 juni 2006 in een beschikking klager de omgang met zijn
twee jongste kinderen ontzegd respectievelijk geschorst voor de duur van drie jaren. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening, dat deze een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet onredelijk of onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 19 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven