Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2919/GV, 27 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2919/GV

betreft: [klager] datum: 27 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Bosma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Klager beschikt niet over de rapportages waarnaar wordt verwezen. Klager heeft een conflict met de gezinsvoogd van het Bureau
Jeugdzorg. Op een tegen deze voogd ingediende klacht is nog niet beslist. Klager heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank over de ontzegging van de omgang met klagers twee jongste kinderen. De behandeling van het hoger beroep
zal op 16 januari 2007 plaatsvinden. Het is niet juist dat klager zijn kinderen in bijzijn van medewerkers van het Bureau jeugdzorg ziet. Dat was alleen in het kader van proefcontacten voorafgaande aan de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2006.
Klager verwijst naar de gronden van het beroepschrift van 25 september 2006. De vrouw van klager heeft schriftelijk tegenover de rechtbank aangegeven dat klager valselijk is beschuldigd van mishandeling van klagers zoon. De raad voor de
kinderbescherming heeft aangegeven dat bij een eventuele verzoening tussen klager en zijn vrouw de twee jongste kinderen ook uit huis zullen worden geplaatst. Zo’n verzoening hoeft echter niet desastreus te zijn voor deze kinderen. Klager is hier niet
persé op uit. Hij wil in Enschede of Den Haag een nieuw leven opbouwen en zal het verlof niet gebruiken om zijn vrouw en haar gezin lastig te vallen. Ten onrechte is aangenomen dat klager zich niet aan verlofvoorwaarden zal houden. Zijn precaire
verblijfssituatie zal klager niet op het spel zetten door zich niet aan de verlofvoorwaarden te houden of door delicten te plegen zoals bedreiging en huisvredebreuk.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister verwijst naar de eerder afgewezen verzoeken om algemeen verlof en de daarbij aangevoerde argumenten en overgelegde stukken. Verder verwijst de Minister naar het eerdere
oordeel van de beroepscommissie. Er is volgens de inrichting geen wijziging opgetreden in de situatie. Dit is een reden om de afwijzing staande te houden.

Op klagers huidige verlofaanvraag heeft de directeur van de gevangenis Esserheem negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens verkrachting, bedreiging en zware mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie heeft op 17 mei 2006 (nummer 06/849/GV) en op 19 september 2006 (nummer 06/2187/GV) geoordeeld dat de afwijzing van klagers eerste respectievelijk tweede verlofaanvraag niet onredelijk of onbillijk is. De informatie die toen aan de
beslissingen van de Minister ten grondslag lag wordt door de Minister ook thans aangevoerd als rechtvaardiging voor de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. De beroepscommissie is van oordeel dat deze informatie thans te gedateerd is.
In het advies van 16 oktober 2006 oordeelt de directeur van de gevangenis Veenhuizen dat zich geen nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan om van de eerder uitgebrachte adviezen af te wijken. Tevens verwijst de directeur naar het dreigende
en intimiderende gedrag van klager in de inrichting nadat een verlofaanvraag wordt afgewezen. Daarmee is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat voor het niet goed verlopen van het verlof moet worden gevreesd.

Gelet op het vorenstaande is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de beslissing van de Minister zal worden vernietigd. De
Minister
zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen - zo nodig na het inwinnen van actuele informatie (bij de Jeugdreclassering) - met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken (na ontvangst). De beroepscommissie wijst de
Minister wellicht ten overvloede op de mogelijkheid aan een eventuele verlofverlening voorwaarden te verbinden.
Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing nog ongedaan zijn te maken acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven