Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2222/GA, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2222/GA

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Bosma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 augustus 2006 van de beklagcommissie bij de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een onjuiste rapportage van het BSD.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het beklag is gericht tegen het niet verlenen van verlof. De beklagcommissie meent dat de directeur zich bij de weigering van het verlof heeft mogen
baseren op het door een medewerker van het BSD, [...]., uitgebrachte rapport van 12 januari 2006. Dit rapport alsmede de stukken waarnaar de selectiefunctionaris in zijn brief van 30 augustus 2006 verwijst maken geen onderdeel uit van de toegezonden
stukken. Het gaat hierbij met name om een aangifte, die de ex-vrouw van klager zou hebben gedaan wegens bedreiging. Op 6 september 2006 heeft de rechtbank te Groningen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de twee jongste kinderen
van klager behandeld. De ex-vrouw was bij de behandeling van de zaak niet aanwezig. De rechter had een brief van haar ontvangen waarin zij stelde dat klager valselijk is beschuldigd van het mishandelen van zijn zoon. De opstelling van de ex-vrouw van
klager bij de verlenging van de ondertoezichtstelling valt hiermee niet goed te rijmen. De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming bevestigde op de zitting dat de twee jongste kinderen ook uit huis zullen worden geplaatst als klager en
zijn ex-vrouw zich met elkaar verzoenen. Zo’n verzoening behoeft echter niet desastreus te zijn voor de kinderen. Klager is hier niet op uit. Hij wil in Enschede of Den Haag een nieuw leven opbouwen en zal het verlof niet gebruiken om zijn ex-vrouw en
haar gezin lastig te vallen.
Ten onrechte is aangenomen dat klager zich niet aan verlofvoorwaarden zoals het niet bezoeken van zijn ex-vrouw zal houden. Een beslissing naar aanleiding van het voornemen de verblijfsvergunning asiel in te trekken, is nog niet genomen. Klager is op
17
mei 2006 gehoord over dit voornemen. Zijn precaire verblijfssituatie zal klager niet op het spel zetten door zich niet aan verlofvoorwaarden te houden of delicten zoals bedreiging en huisvredebreuk te plegen.

De directeur heeft daarop als volgt geantwoord. Klager is het niet eens met de uitspraak van de beklagcommissie over de onjuiste rapportage door het BSD, zonder hiervoor gronden aan te voeren. Uit eigen onderzoek is gebleken dat de rapportage uiterst
zorgvuldig is samengesteld. Behalve de onduidelijkheid over de verblijfsstatus van klager, bevat het rapport geen onjuistheden. Het goed functioneren van klager is slechts een onderdeel van het uiteindelijke advies aan de selectiefunctionaris. Door het
advies te voorzien van een totaalbeeld heeft het BSD zijn werk adequaat uitgevoerd. Hierover zijn diverse gesprekken met klager gevoerd, hetgeen helaas niet heeft geleid tot meer begrip bij klager aangaande het werk en de verantwoordelijkheden van het
BSD. Een meer juiste rapportage zou niet tot een ander besluit leiden aangaande het verlof. Een eventuele toekenning van een tegemoetkoming is in dit geval niet opportuun.

3. De beoordeling
In beroep stelt de raadsman van klager dat het beklag is gericht tegen de afwijzing van de verlofaanvraag. Dit blijkt echter niet uit het klaagschrift van 8 augustus 2006, waarin wordt vermeld dat de klacht is gericht tegen een rapportage van het BSD.

Het onderhavige advies van de directeur aan de selectiefunctionaris is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager had door de beklagcommissie dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. De
beroepscommissie zal alsnog doen wat de beklagcommissie had behoren te doen en klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren. Wat betreft de afwijzing van klagers verlofaanvraag merkt de beroepscommissie op dat op 17 mei 2006 en 19 september
2006 met de nummers 06/849/GV en 06/2187/GV de beroepscommissie op het door klager hiertegen ingestelde beroep heeft beslist.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven