Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0381/GM, 20 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/381/GM

betreft: [klager] datum: 20 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 februari 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2005, gehouden in de locatie Zuid, unit 4 van bovenvermelde p.i., zijn gehoord klager en [...], inrichtingsarts.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 29 oktober 2004, betreft:
a) het buiten de arts om afdoen van klagers verzoek om medische hulp door de verpleegkundige,
b) het niet onderzoeken van de pijnlijke enkel tijdens het consult,
c) het niet verstrekken van de hem geadviseerde bandage, en
d) het zelf moeten betalen van de hem geadviseerde bandage.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft, onder meer aan de hand van zijn pleitaantekeningen, het volgende aangevoerd.
Hij heeft lange tijd vóór zijn detentie vanwege platvoeten steunzoelen gedragen op advies van een orthopeed. Aanvankelijk had hij in detentie geen steunzolen. Sinds de zomer van 2004 draagt hij weer steunzolen, maar hij blijft pijnhouden. Hij is in augustus 2004 door de inrichtingsarts onderzocht aan zijn rechterenkel, waarin hij constant een lichte pijn voelt, ook als hij de enkel niet belast. Er had zich geen incident voorgedaan. Tijdens het sporten wordtdie pijn niet erger en wordt zijn enkel niet dik. De inrichtingsarts heeft tijdens dat consult wel geconstateerd dat klager drukpijn aan de buitenzijde en aan de voorkant van de rechtervoet heeft, maar heeft geen duidelijke diagnosekunnen stellen, en heeft hem geadviseerd het een tijdje rustiger aan te doen en het aan te kijken. Klager heeft het rustiger aangedaan, maar dat hielp niet. Vanwege het voortduren van zijn klachten heeft hij in oktober 2004 eensprekersbriefje voor de medische dienst ingeleverd, omdat hij wilde dat zijn pijnklachten zouden worden onderzocht en verholpen. Daarbij heeft hij de vraag willen voorleggen of een steunverband wellicht zou kunnen bijdragen aan deoplossing van zijn pijnklachten. Het sprekersbriefje biedt te weinig ruimte om de medische hulpvraag uitgebreid te verwoorden. Hij heeft de aanwezige verpleegkundige desgevraagd uitgebreid verteld over zijn pijnklachten. Op klagersexpliciete vraag wat zij hem adviseerde, heeft de verpleegkundige geantwoord dat hij een bandage zou kunnen gaan dragen, maar dat hij die bandage zelf moest betalen. Daar de zaak daarmee voor wat betreft de verpleegkundige afgedaanwas en klager zich daarin absoluut niet kon vinden, heeft hij de verpleegkundige aangegeven in beklag te gaan. Door de hele gang van zaken voelt hij zich niet serieus genomen in zijn pijnklachten. Hoewel de inrichtingsarts eerdergeen duidelijke diagnose heeft kunnen stellen, heeft de verpleegkundige klager niet naar hem doorverwezen en heeft zij klager zonder onderzoek aan de enkel geadviseerd tot de aanschaf van bandage. In het licht van artikel 47 Pm ishet niet juist dat hij die bandage zelf zou moeten betalen. Hij heeft een negatief vermogen en zijn inkomsten uit arbeid zijn te gering. Daar de medische dienst hem geen bandage heeft verstrekt, heeft hij van een t-shirt zelf eenverband gemaakt. Dat is verre van ideaal, maar hij heeft daardoor wel minder last van zijn enkel. Hij heeft nooit eerder een bandage gedragen.
Klager verwijst ter ondersteuning van zijn beroep naar een uitspraak van de beroepscommissie met het nummer 04/1075/GM.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager is eenmaal op consult geweest, op 9 augustus 2004, vanwege pijnklachten aan de rechterenkel. Bij onderzoek kon niets onrustbarends en geen duidelijk trauma worden geconstateerd. Wel was er drukpijn aan de laterale zijde vande anterieure band en is geconcludeerd dat sprake was van irritatie van de anterieure band en dat het even aangekeken moest worden.
In oktober 2004 heeft klager verzocht om een onderhoud met de medische dienst, maar niet specifiek met de inrichtingsarts. Gedetineerden vullen vaak het sprekersbriefje in door de medische dienst aan te kruisen en daarbij tevermelden: “c.q. arts”. De verpleegkundige beslist dan in samenspraak met de gedetineerde of doorverwijzing plaatsvindt. Dat hangt met name af van de wijze waarop de klacht wordt gepresenteerd door de gedetineerde en uiteraard vande aard van de klacht. Bij klachten van serieuze aard vindt altijd doorverwijzing plaats. Als een gedetineerde bandage wil, kan de verpleegkundige daartoe adviseren. Bandage wordt nooit vergoed door de ziektekostenverzekeraar, ookniet als gebruik van bandage volgens een arts medisch geïndiceerd is. Dit wordt altijd vermeld. Klager heeft met de verpleegkundige gesproken en hij heeft zelf om een steunverband verzocht. Klager is wel akkoord gegaan met haaradvies tot het dragen van bandage, maar niet met het moeten betalen van de kosten. Dit is het hoofdpunt van de klacht. Klager heeft nadien geen enkele actie ondernomen om de inrichtingsarts om advies te vragen, hoewel hij daartoealle gelegenheid heeft gehad en nog steeds heeft. Klager had al lang door de inrichtingsarts onderzocht kunnen worden aan zijn rechter enkel.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de verpleegkundige in oktober 2004 in samenspraak met klager heeft geadviseerd tot het dragen van bandage als een mogelijkeoplossing van klagers voortdurende pijnklachten aan de rechterenkel. Nu bij klager sprake was van het voortduren van de in augustus 2004 onderzochte klachten, moet worden geconcludeerd dat dit advies in de lijn ligt van de conclusievan het eerdere consult van augustus 2004 van de inrichtingsarts, dat er geen sprake was van een duidelijk trauma en dat de klachten aangekeken moesten worden. Niet is gesteld of gebleken dat klager het niet eens was met het adviesop zich van de verpleegkundige om bandage te gaan dragen om te bezien of de pijnklachten daarmee zouden afnemen. Evenmin is gesteld of gebleken dat klager in het gesprek met de verpleegkundige expliciet om doorverwijzing naar deinrichtingsarts heeft gevraagd.

Klager wil de hem geadviseerde bandage alleen gaan dragen en dus het advies van de verpleegkundige opvolgen, als de bandage door de inrichting kosteloos verstrekt wordt.
Zoals de inrichtingsarts ter zitting van de beroepscommissie heeft verklaard wordt bandage, ook indien gebruik daarvan door een arts medisch geïndiceerd wordt geacht, niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar. De verpleegkundigeheeft klager derhalve juist voorgelicht over het zelf moeten betalen van bandage. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat de verpleegkundige, op het moment dat klager aangaf niet zelf te kunnen of willen betalen, gezien depersisterende klachten, samen met klager had moeten zoeken naar andere mogelijke oplossingen, die wel vergoed worden, zoals het intapen van de enkel of het aanleggen van een drukverband, waarvoor de verpleegkundige klager had moetendoorverwijzen naar de inrichtingsarts.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat de verpleegkundige door niet door te verwijzen naar de inrichtingsarts voor nader onderzoek en het op basis daarvan eventueelvoorschrijven van een voor klager kosteloos hulpmiddel, niet de zorg heeft betracht die zij ten opzichte van klager had behoren te betrachten, en dat de inrichtingsarts daarvoor verantwoordelijk is. Het handelen van deverpleegkundige kan voor het overige niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, voor zover dit betrekking heeft op het niet doorverwijzen naar de inrichtingsarts voor nader onderzoek en het eventueel voorschrijven van een voor klager kosteloos hulpmiddel; zijverklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, mevrouw drs. M.F. van Brederode-Zwart en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 mei 2005

secretaris voorzitter

Naar boven