Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0027/GA, 1 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/27/GA

betreft: [klager] datum: 1 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 30 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Krimpen aan den IJssel.
Klager en zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor, hebben schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens een poging tot invoer van contrabande via een bezoekster en het gebruik van geweld tegen het personeel
(IJ-2016-000526).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 105,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
J. is hoofd veiligheid en is aangewezen als plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Zijn primaire rol is weliswaar hoofd veiligheid, maar hij heeft daarnaast een volledige ‘artikel 3-bevoegdheid’. J. heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een
plaatsvervangend vestigingsdirecteur in de volle breedte van de organisatie. Hij is een volwaardig lid van het managementteam. Hij maakt het beleid en voert het uit. Daarnaast heeft hij ook nog de portefeuille ‘facilitaire zaken’. J. maakt voorafgaand
aan een beslissing duidelijk dat hij het rapport als directeur afhandelt, zodat voldoende is gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid de straf wordt opgelegd. Ook ondertekent hij de beslissing met ‘plv. vestigingsdirecteur’. De directeur is
van mening dat J. op voldoende afstand staat van het primaire proces.
Bovendien heeft klager ook niet aangegeven het er niet mee eens te zijn dat het rapport is afgehandeld door J.
Sinds de uitspraak in RSJ 23 juni 2016, 16/1039/GA is de positie van J. niet wezenlijk veranderd, behalve dan dat hij de portefeuille ‘facilitaire zaken’ erbij heeft gekregen.

Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat de disciplinaire straf op 3 augustus 2016 door J. aan klager is opgelegd. J. is bij besluit van 1 april 2016 namens de minister van Veiligheid en Justitie voor onbepaalde tijd aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur van
de p.i. Haarlem, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw.
Dit besluit is op 1 april 2016 in werking getreden.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen
onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als
directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel
de aan de directeur voorbehouden beslissingen zoals opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het voorliggende besluit wordt J., hoofd veiligheid van de p.i. Krimpen aan den IJssel, aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur voor onbepaalde tijd. De beroepscommissie stelt vast dat het besluit tot aanwijzing van J. als
plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan de daaraan te stellen eisen voldoet nu geen beperkingen aan de duur of de werkzaamheden worden gesteld.
Zoals de beroepscommissie ten aanzien van J. echter reeds in RSJ 23 juni 2016, 16/1039/GA heeft overwogen, moet worden vastgesteld dat J. in de praktijk geen volwaardig plaatsvervangend vestigingsdirecteur is nu J. primair de functie van hoofd
veiligheid uitoefent en daarnaast disciplinaire straffen oplegt. De omstandigheid dat J. sinds voormelde uitspraak van 23 juni 2016 de portefeuille ‘facilitaire zaken’ erbij heeft gekregen maakt dit niet anders.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA) dient het voor gedetineerden immers duidelijk te zijn dat een disciplinaire straf is opgelegd door een directeur. Nu J. in de inrichting zowel als hoofd veiligheid als
plaatsvervangend vestigingsdirecteur fungeert is onvoldoende gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid J. bij de oplegging van de straf functioneert. De omstandigheid dat klager hier in beklag niet over heeft geklaagd doet daar niet aan af.
Gelet op het voorgaande was J. naar het oordeel van de beroepscommissie niet bevoegd om disciplinaire straffen op te leggen en is de beslissing tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf onbevoegd genomen. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven