Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2163/GA, 1 november 2012, beroep
Uitspraakdatum:01-11-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2163/GA

betreft: [klager] datum: 1 november 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 juni 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. Z. Yeral en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2012, gehouden in de locatie Noordsingel Rotterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van softdrugs voor de derde maal binnen drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk - zakelijk weergegeven - toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de straf is opgelegd door het Hoofd Veiligheid in de
hoedanigheid van plaatsvervangend directeur en de vermelding van zijn functie Hoofd Veiligheid als een misslag moet worden beschouwd. De functie van Hoofd Veiligheid en de daaraan gekoppelde bevoegdheden zijn immers heel anders dan de functie van
plaatsvervangend directeur en de daaraan gekoppelde bevoegdheden. De beslissing is derhalve onbevoegd genomen. Klager verzoekt om een schadevergoeding.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk - zakelijk weergegeven - toegelicht. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens een positieve score bij een urinecontrole op het
gebruik
van softdrugs voor de derde keer in drie maanden. De disciplinaire straf is opgelegd door de heer H. Ten tijde van de strafoplegging was hij zonder enige voorwaarde aangewezen als waarnemend vestigingsdirecteur en heeft op grond van artikel 3 van de
Pbw
de bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. De directeur verwijst daartoe naar het aanwijzingsbesluit van 23 januari 2012.

3. De beoordeling
Vast staat dat door het Hoofd Veiligheid, de heer H. aan klager op 16 maart 2012 een disciplinaire straf is opgelegd. Bij besluit van 23 januari 2012 met kenmerk 5723262/12 is de heer H. aangewezen als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in
artikel 3, derde lid, van de Pbw van 1 februari 2012 tot 31 januari 2013. Verder is in het besluit bepaald dat hij de cursus detentierecht inmiddels heeft afgerond of deze spoedig zal afronden.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid
gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur
is
aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking
te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of
unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer H. voor een beperkte periode aangewezen als plaatsvervangend directeur. Zoals hiervoor is overwogen, strookt een tijdelijke aanwijzing niet met de bedoeling van de wet. Verder overweegt de
beroepscommissie
dat het voor gedetineerden duidelijk dient te zijn dat de straf is opgelegd door de directeur. Nu de schriftelijke mededeling tot strafoplegging is ondertekend door de heer H. als Hoofd Veiligheid, is niet gebleken dat de heer H. de straf heeft
opgelegd
in de hoedanigheid van plaatsvervanger van de directeur en is die beslissing onbevoegd genomen. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond
worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 7,50 per dag die hij is opgesloten in een andere verblijfsruimte dan een strafcel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en prof. dr. W. J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 november 2012

secretaris voorzitter

Naar boven