Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1039/GA, 23 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1039/GA

betreft: [klager] datum: 23 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens een positieve urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van
€ 37,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De heer J. had al een aanwijzing en is bevoegd om straffen en maatregelen op te leggen. Voor de zekerheid is een nieuwe aanwijzing aangevraagd, omdat de vorige al wat ouder was en de heer J. toen nog in Haarlem werkzaam was. In Krimpen aan den IJssel
houdt de strafbevoegdheid echter niet op. De primaire taak van de heer J. is die van hoofd veiligheid. Hij is echter volwaardig lid van het managementteam en heeft daarnaast andere portefeuilles zoals een directeur die ook heeft. Er doen zich geen
problematische situaties of een belangenverstrengeling voor. Dat is wat anders bij een afdelingshoofd. Die staat dichterbij de gedetineerden en daar speelt ook de mogelijke invloed op beslissingen van het personeel.
Dat geldt niet voor het hoofd veiligheid, die op afstand van gedetineerden en personeel staat. Inhoudelijk kan het volgende over de straf na een urinecontrole worden gezegd. Het laboratorium hanteert een halfwaardetijd van 14 dagen. Daar smokkelt de
directeur nog een week bij. In deze zaak was het twee maanden verder. Dan kun je moeilijk volhouden dat er geen sprake is van bijgebruik. In het sanctiestelsel wordt oplopend gestraft (3, 5, 7 dagen) in geval van een positieve urinecontrole binnen een
bepaalde termijn. In dit geval betrof het de tweede positieve urinecontrole binnen drie maanden, dus zijn 5 dagen straf opgelegd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat de disciplinaire straf op 14 januari 2016 door het hoofd veiligheid, de heer J., aan klager is opgelegd. De heer J. is bij besluit van 7 november 2012 namens de minister van Veiligheid en Justitie voor onbepaalde tijd aangewezen als
plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur van de p.i. Haarlem, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw.
Dit besluit is op 1 januari 2013 in werking getreden. De heer J. was destijds hoofd veiligheid van de vestiging p.i. Haarlem.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen
onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als
directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel
de aan de directeur voorbehouden beslissingen zoals opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het voorliggende besluit wordt de heer J., hoofd veiligheid van de vestiging p.i. Haarlem, aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur voor onbepaalde tijd. Daargelaten de vraag of die aanwijzing ook van toepassing kan zijn op de p.i.
Krimpen aan den IJssel, lijkt het besluit tot aanwijzing van de heer J. als plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan de daaraan te stellen eisen te voldoen nu geen beperkingen aan de duur of de werkzaamheden worden gesteld. Echter, nu de heer J.
primair
de functie van hoofd veiligheid uitoefent en daarnaast disciplinaire straffen oplegt, moet worden vastgesteld dat de heer J. in de praktijk geen volwaardig plaatsvervangend vestigingsdirecteur is.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA) dient het voor gedetineerden duidelijk te zijn dat een disciplinaire straf is opgelegd door een directeur. Nu de heer J. in de inrichting zowel als hoofd veiligheid als
plaatsvervangend vestigingsdirecteur fungeert is onvoldoende gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid de heer J. bij de oplegging van de straf functioneert. Gelet op het voorgaande was de heer J. naar het oordeel van de beroepscommissie niet
bevoegd om disciplinaire straffen op te leggen en is de beslissing tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf onbevoegd genomen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. J. Plaisier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven