Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0140/SGA, 25 januari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:25-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/140/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 25 januari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. N. Bertrand, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van twee beslissingen van de directeur van voormelde inrichting van respectievelijk:
a. 16 januari 2016, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van veertien dagen, ingaande op 16 januari 2016 om 17.00 uur en eindigend op 30 januari 2016 om 17.00 uur, in
verband
met het goed kunnen volgen van het gedrag en contacten binnen en buiten de inrichting;
en van
b. 31 december 2015, inhoudende de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat daar een klaagschrift is ontvangen dat betrekking heeft op een eerder opgelegde soortgelijke maatregel van uitsluiting van de arbeid en een
klaagschrift met betrekking tot de beslissing tot oplegging van toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaats en status op de GVM-lijst van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 en 22 januari 2016.

1. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat verzoeker een klaagschrift heeft ingediend ten aanzien van de beslissing van de directeur van 16 januari 2016. De enkele opmerking van de raadsman dat de hier aan de orde zijnde beslissing grotendeels
gelijkluidend is aan een eerdere beslissing waartegen een klaagschrift is ingediend, is onvoldoende voor de aanname dat bedoeld is ook tegen deze beslissing een klaagschrift in te dienen. Nu wettelijk is bepaald dat slechts hangende de uitspraak van de
beklagcommissie op het klaagschrift schorsing kan plaatsvinden van de tenuitvoerlegging van de beslissing waartegen het klaagschrift is gericht, kan verzoeker derhalve niet worden ontvangen in dit onderdeel van zijn verzoek.

Ten aanzien van onderdeel b:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de hier aan de orde zijnde beslissing in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere)
tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Bij beslissingen als de onderhavige dient sprake te zijn van een noodzaak om de maatregelen op te leggen, van een kenbare belangenafweging en van een maandelijkse toetsing of de maatregelen dienen voort te duren. Indien aan deze criteria niet of niet
volledig is voldaan is er in beginsel aanleiding voor een toewijzing van het verzoek.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing niet aan het vereiste van een kenbare belangenafweging. Weliswaar heeft de directeur verzoeker gehoord voorafgaand aan het nemen van haar beslissing maar uit die beslissing blijkt niet
van een afweging van het algemeen belang van toezicht tegen het persoonlijk belang van verzoeker op een detentie met zo weinig mogelijk beperkingen. Daarom ziet de voorzitter grond het verzoek toe te wijzen.

Of in casu voldaan is aan het noodzaaksvereiste en de eis van de vereiste maandelijkse toetsing kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.

2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk ten aanzien van onderdeel a van het verzoek en wijst het verzoek ten aanzien van onderdeel b toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van 31 januari 2016 met onmiddellijke
ingang
tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven